OPEN Foundation

Author name: OPEN Foundation

[Interview] Alicia Danforth helpt autistische volwassenen de sociale wereld te navigeren met MDMA-therapie

AliciaOnderzoek met autistische kinderen en tieners was een veelbelovend en controversieel onderzoeksgebied tijdens de eerste golf van onderzoek naar psychedelische stoffen. De eerste onderzoeker die dit in het huidige tijdperk weer oppikte was Alicia Danforth. Momenteel onderzoekt ze onder begeleiding van Charles Grob het effect van therapie met MDMA op sociale angst bij volwassenen met een autismespectrumstoornis.

Hoe ben je begonnen met dit werk?

Het is geen alledaags verhaal. Ik ben in het midden van mijn carrière van baan gewisseld. Toen ik werkte als projectmanager voor een softwarebedrijf, hadden collega’s het tijdens een avondje uit over het nemen van xtc op raves. Ik was geïntrigeerd, omdat degenen die het al hadden gedaan er zo positief over waren. Maar omdat ik was blootgesteld aan alle propaganda maakte het me ook nerveus, en dacht ik dat de programmeurs misschien wel hun hersenen kapot aan het maken waren. Het was belangrijk voor mij om onderzoek te doen naar xtc zodat ik ze kon laten weten waarom ze het beter niet zouden gebruiken. Dus kocht ik het boek van Julie Holland: Ecstasy: The Complete Guide. Ik beleefde een kantelmoment toen ik de verhalen las die waren geschreven door jonge mannen die gediagnosticeerd waren met schizofrenie. Ze hadden het over wat ze hadden opgestoken van hun ervaringen met xtc, hoe het ze hoop gaf, hoe het ze hielp te voelen dat ze mogelijk connectie met anderen zouden kunnen ervaren en zich normaler zouden voelen. Er werd iets wakker in mij. Ik kon niet accepteren dat een stof die miljoenen mensen hebben gebruikt en zoveel van hen, die verder geen effectieve steun of behandelingen kregen, geholpen had, illegaal was en niet kon worden bestudeerd door onderzoekers in gerenommeerde instellingen.

Dus belde ik Dr. Holland en vertelde ik haar dat ik wilde helpen om mensen te informeren en wetenschappelijk onderzoek te promoten. Ze stuurde me door naar Rick Doblin bij MAPS, die me doorverwees naar Dr. Charles Grob van het Los Angeles Biomedical Research Institute aan het Harbor-UCLA Medical Center. Het was zo’n geval waarbij alles in het leven op elkaar aansluit, omdat ik net een baan had gekregen in de buurt van het kantoor van Dr. Grob, waar hij op dat moment onderzoek deed naar het effect van psilocybine bij mensen met angst voor het levenseinde. Ik benaderde hem als iemand zonder kwalificaties, enkel om hem vrijwillig te helpen bij wat hij aan het doen was. We keken naar de mogelijkheden en kwamen erachter dat ik hem kon helpen met PowerPoint-presentaties. In een tijdperk waar mensen hun presentaties gaven op hun laptops, gebruikte hij nog steeds een diaprojector! Terwijl ik voor hem werkte kreeg ik de kans om mezelf te verdiepen in de literatuur, in de geschiedenis en de wetenschap, en bij iedere stap geraakte ik nog meer geïntrigeerd en geïnspireerd om meer te doen. Na zo’n twee jaar moest zijn onderzoeksassistent voor de psilocybinestudie ergens anders heen, en was het team dus onvolledig. Ze dachten dat het onderzoek moest worden gestaakt, omdat er verder niemand beschikbaar was, totdat Rick voorstelde om mij als onderzoekscoördinator aan te nemen. Tegen die tijd had ik al wat ervaring opgedaan tijdens harm reduction-werk op Burning Man en soortgelijke evenementen, waar ik als vrijwilliger steun bood aan mensen die onder invloed een moeilijke ervaring hadden, en ik erachter kwam dat ik het werk aankon. Ik had al een aantal extreme situaties meegemaakt en ik kon omgaan met freakouts. Ik had eerder ook als journaliste gewerkt, waarbij ik mensen interviewde over hun verhalen, luisterde naar mensen die hun levenservaringen vertelden, en als projectmanager was ik goed met budgetten, schema’s, toewijzing van middelen en takenlijsten. Al bij al bleek dat ik goed zou passen binnen het onderzoeksteam. Ik kon niet als psychotherapeute werken tijdens dat onderzoek, omdat ik daar niet voor opgeleid was, dus deed ik niks waar ik geen kwalificaties voor had.

Ik denk dat mijn meest waardevolle en essentiële toevoeging aan het team was dat ik een vrouw was, omdat de andere twee begeleiders mannen waren en het belangrijk is een adequate man-vrouw-balans te hebben. Mensen die hun dood naderen verlangen vaak naar een moederfiguur. Ik deed ook verschillende dingen zoals het voorbereiden van de kamer, waarvoor ik bloemen meebracht, decoreerde, ik probeerde een gevoel van comfort en veiligheid te creëren en te zorgen voor een aantal dingen zoals de deelnemers tijdig doen drinken. Ik werd getraind in het gebruik van de machine die de hartslag en dergelijke weergeeft. Ik was een luisterend oor, hield handen vast of haalde een lichte maaltijd, maakte notities van de sessies en dat soort dingen… maar ik voerde geen psychotherapie uit.

Na dat psilocybineonderzoek met Charles Grob ben je verder gegaan met een studie psychologie aan het Institute of Transpersonal Psychology, waar je je proefschrift hebt geschreven over xtc-gebruik onder volwassenen met autisme. Waar kwam in eerste instantie je interesse voor autisme vandaan?

Vijf maanden nadat ik begonnen was met het psilocybineonderzoek werd ik gediagnosticeerd met borstkanker. De kanker was agressief, maar hij was ontdekt voordat er uitzaaiingen waren. Maar deze confrontatie met de dood bracht allerlei existentiële kwesties voor mij naar boven. Ik bedacht dat als ik het overleefde, ik een gediplomeerde psychologe zou worden en zou doen wat ik kon om te blijven bijdragen aan de psychedelische wetenschap. Ik bracht zelfs huiswerk mee naar het hematologielab en studeerde met het infuus in mijn arm. Het was motiverend! Op dat moment was ik begin veertig en koos ik het Institute of Transpersonal Psychology vanwege Stan Grof’s betrokkenheid bij het ontstaan van de transpersonele psychologie, en omdat een aantal mensen aan de kernfaculteit betrokken waren bij de eerste golf van psychedelisch onderzoek. Als ik jonger was geweest, was ik naar een veel grotere en meer prestigieuze en erkende school gegaan. Als jonge mensen mij vragen om advies, zeg ik: ga naar de beste school en probeer de best mogelijke kwalificaties te krijgen. Maar op mijn gevorderde leeftijd als student moest ik daar beginnen waar ik het proefschrift kon schrijven dat ik voor ogen had. En het volgen van een transpersonele opleiding was waardevol voor het klinische werk dat ik nu doe met ongewone staten van bewustzijn.

Mijn interesse voor autisme is ontstaan rond de tijd dat ik begon met vrijwilligerswerk voor Dr. Grob. Hij nodigde mij uit bij een bijeenkomst voor mensen met interesse in psychedelisch onderzoek. Het vond een keer per maand plaats, en allerlei soorten mensen kwamen bijeen: chemici, activisten en mensen met diverse andere achtergronden. Tijdens mijn eerste bijeenkomst ontmoette ik Gary Fisher. Hij was een psycholoog uit Californië die in de jaren zestig met LSD en psilocybine had gewerkt met kinderen met autisme. Zijn werk fascineerde mij. Hij was een erg warm, innemend en creatief persoon. Die ontmoeting plantte het zaadje. Toen ik het onderwerp van mijn proefschrift moest bepalen, wist ik op dat moment dat ik me op geen enkele manier nog wilde bezighouden met kanker. Ik was aan het eind van mijn behandeling en wilde zelfs het woord niet eens meer horen. Ik dacht diep na over welke groepen onderbelicht waren en worstelden met moeilijk te behandelen mentale stoornissen, en wie het ontbrak aan effectieve behandelingsmogelijkheden. Tijdens een van die dromerige momenten dacht ik: Wat gebeurt er met mensen met het Aspergersyndroom als ze xtc nemen? Het leek op dat moment op een grote openbaring, maar als je er over nadenkt is het nogal een logische vraag.

Het internet was ondertussen een belangrijk trefpunt geworden voor een diverse en groeiende autismegemeenschap, dus keek ik naar wat mensen hier allemaal vertelden. Een van de eerste dingen die ik las was het verhaal van een jongeman die alles op een rijtje had gezet en xtc had gebruikt als hulp met zijn sociale uitdagingen. Hij ging bewust naar een feestje waar hij de xtc nam en had het geweldig naar zijn zin. Maar op een gegeven moment werd iedereen dronken en rumoerig en werd deze chaos oncomfortabel voor hem, dus ging hij verder naar een nachtclub. Toen deze vervolgens sloot, voelde hij zich zo verslagen dat hij ’s nachts de straat op ging, in de hoop met iemand te kunnen praten. En ook hier reageerde ik met mijn gevoel op iemands onnodige pijn: waarom is deze jongeman, die slechts menselijk contact wil, genoodzaakt om ’s nachts door de straten te zwerven? Dit is gewoon verkeerd. Als maatschappij moeten we meer weten over hoe we mensen kunnen steunen die verbondenheid willen maar wie het daarvoor aan natuurlijke vaardigheden ontbreekt. Dus besloot ik om mijn best te doen om bruggen te bouwen binnen de autismegemeenschappen en zoveel te leren als ik kon zodat ik mensen kon interviewen met een voldoende graad van zekerheid dat ze de waarheid spraken. Als eerste stap besloot ik om een inductief onderzoek met gemengde methoden te doen, met de nadruk op kwalitatieve data. Ik leerde van autistische volwassenen waar ze mee worstelden en wat ze wilden. Vervolgens documenteerde ik wat ze deelden zo objectief mogelijk door een thematische inhoudsanalyse toe te passen.

Wat heb je hieruit geleerd?

De samenvattingen van de kwalitatieve data zijn erg interessant om te lezen. Ik heb grafieken gemaakt om de hoge percentages mensen te laten zien die dingen zeiden als: “Ik ben meer op mijn gemak in sociale omstandigheden”, of “Ik kan beter mijn emoties uiten”. Een aantal van de tabellen lijken te mooi om waar te zijn. De data zijn nauwkeurig gerapporteerd, maar gedeeltelijk vanwege zelfselectie-onzuiverheid was het waarschijnlijker dat mensen met een positieve ervaring een rapportage uitbrachten. Ik maakte me zorgen over de negatieve ervaringen, waar misschien minder verslagen van binnenkwamen. Dus verwijderde ik een aantal vragen over positieve effecten en hengelde ik meer naar de negatieve ervaringen om een evenwicht te behouden. Maar er was gewoon slechts een klein percentage negatieve verslagen.

Sommige mensen zijn duidelijk non-responders. We hebben dat in klinisch onderzoek gezien, en er zijn theorieën over verschillende enzymen en genen die invloed hebben op het metabolisme. Naarmate er meer onderzoek wordt gedaan, denk ik dat er een percentage mensen, van misschien rond de 10-15%, zal kunnen worden vastgesteld die er een atypisch metabolisme op nahouden. Er zijn bijvoorbeeld mensen die MDMA gebruiken van dezelfde partij als anderen, maar wanneer iedereen liefdevol aan het knuffelen is, voelen zij zich slechts alsof ze een sterke kop koffie hebben gedronken, zonder sterke empathogene effecten. Wanneer je met deze mensen praat, zeggen ze vaak dat ze hogere doseringen verdovingsmiddelen nodig hebben of andere atypische reacties op medicatie vertonen.

De thema’s die naar voor kwamen uit de – voornamelijk kwalitatieve – onderzoeksdata uit mijn scriptie waren in vijf groepen samen te brengen, ik noemde ze de “vijf C’s” als geheugensteun. De types van gemelde veranderingen hingen vaak rondom moed (courage) of vertrouwen (confidence), dat is de eerste C. Ik gebruik graag de analogie met de Tovenaar van Oz. De verandering die kan plaatsvinden kan lijken op die van de bange leeuw, die zijn moed weer vindt: alsof je je moed altijd al had, maar ervan vervreemd was geraakt en ze weer terugvond. Die toename in moed is haast lichamelijk te voelen: “Ik was dapper”, “Ik kon dansen”, “Ik kon flirten”, “Ik kon zeggen wat ik nooit durfde te zeggen”, of “Ik kon mensen bellen om iets sociaals te gaan doen”. De volgende C is communicatie: nadat Dorothy en de vogelverschrikker de tinnen man hadden geolied kon hij vrijer praten en gebaren. Er is een toename in communicatiegemak en een beter luistervermogen. Veel mensen zeiden dat het voelde alsof ze lichaamstaal konden interpreteren of alsof ze veel beter in non-verbale communicatie konden participeren. Een andere C is connectie: zoals verbondenheid met familieleden, het op een andere manier begrijpen van mensen met wie ze een significante connectie hebben, ze staan meer open voor fysieke intimiteit, of ervaren meer verbinding binnen een groep in plaats van zich geïsoleerd te voelen. Meer dan een persoon beschreef dit hervonden gevoel van connectie vergelijkbaar met hoe de tinnen man zich bewust werd van zijn hart dat er altijd al was. De vierde C staat voor gemeenschap (communion), wat verder ging dan connectie, een soort dieper gevoel van delen, misschien zelfs met spirituele connotaties. Het gevoel hebben deel te zijn van iets groters, een eenheid van bewustzijn of een piekervaring van een gevoel van diepgaande empathie. De laatste C was het meest verrassend: helderheid (clarity) of kalmte (calm). Helderheid van mentale en emotionele processen. Dit effect was iets dat eerder uniek leek voor deze populatie, in vergelijking met wat neurotypische mensen te melden hebben. Veel geïnterviewden zeiden dingen als: “Mijn hersenen waren voor het eerst in mijn leven stil.” Of: “Ik kon me op een ding tegelijk concentreren”. “Mijn innerlijke wereld was helder”. “Ik kon me perfect focussen, mijn gedachten werden rechtgetrokken”. Dit laatste thema was voor mij echt opvallend, omdat ik het niet had verwacht, afgaande op de andere ervaringen waarover ik had gelezen.

Is het niet moeilijk voor autistische mensen om iets illegaals te doen door MDMA te gebruiken? Is dat geen belemmering voor ze?

Autistische volwassenen zijn een zeer heterogene populatie, iedereen is uniek, dus ik probeer niet meer in stereotypen te denken. Maar ja: in een cirkeldiagram dat alle autistische volwassen moet voorstellen, is er een groot deel dat in de meeste gevallen liever de regels volgt. Een ander, gerelateerd, segment bestaat uit mensen die zich sterk identificeren met hun cognitie: hun gedachten zijn op een bepaalde manier gelijk aan hun Zelf. Dus voor hen is het een afschrikwekkend idee om iets te doen wat hun cognitieve processen kan aantasten. Maar die grenzen gelden niet voor iedereen. Er zijn veel mensen binnen het autismespectrum die aandacht besteden aan wat de wetenschap hier allemaal over te zeggen heeft. Toen ik ze bijvoorbeeld vroeg over de kwaliteit van de MDMA die ze namen, was ik verrast over het aantal jonge respondenten die zeiden dat ze een Marquis reagens hadden gebruikt om het te testen. Ze waren erg goed op de hoogte. Dus wetenschap is wetenschap, en als de data een ander verhaal vertellen, volgen ze de feiten. Ook hebben veel mensen hun eigen ervaringen in de echte wereld die invloed hebben op hoe ze over MDMA denken. Het kan zijn dat ze vrienden hebben gezien die na een fantastische ervaring veranderd waren. Sommige mensen gaan ervoor, anderen laten het links liggen.

Laten we het hebben over jouw eigen klinisch onderzoek, dat werd ondersteund door dit proefschrift. Je bestudeert de effecten van MDMA-ondersteunde therapie voor sociale angst bij autistische volwassenen. Waarom kunnen deze mensen niet worden geholpen met andere, meer conventionele methoden – vooral voor sociale angst, waarvoor er veel medicatie bestaat?

Er bestaat onderzoeksliteratuur waarin gesuggereerd wordt dat de receptoren in autistische hersenen bijvoorbeeld atypisch reageren op benzodiazepines. Er zijn structurele verschillen in de hersenen, en er is niet zoiets als een uniform autistisch brein. En het klopt ook wel als je er over nadenkt: conventionele psychodynamische therapie heeft haar effectiviteit niet echt bewezen voor mensen binnen het autismespectrum. Helaas kregen in het verleden de autistische cliënten hier de schuld van, er van uitgaande dat ze zichzelf niet kunnen uiten of verbinden. Maar ik heb mijn blik verlegd naar de clinici die nooit de moeite hebben genomen om te leren beseffen hoe het is om autistisch te zijn. Dus ben ik de obstakels voor therapie gaan beschouwen als een wederzijdse uitdaging tot inzicht. Veel autistische cliënten, en ik generaliseer hier, zijn erg pragmatisch. Ze willen instrumenten om een probleem aan te pakken dat ze in het hier en nu ervaren. Ze kunnen in eerste instantie minder geïnteresseerd zijn in het praten over wat ze hebben meegemaakt toen ze vijf jaar oud waren. Het proces waarbij wordt gewerkt met archetypes en analogieën en metaforische concepten is misschien niet zo effectief voor hen. Om een noodzakelijke empathische therapeutische band te bewerkstelligen zijn er misschien langs beide kanten uitdagingen.

In ons onderzoek gebruiken we psychoeducatie om mindfullnessvaardigheden aan te leren, gebaseerd op dialectische gedragstherapie (dialectic behavioural therapy of DBT), ontwikkeld door Marsha Linehan. DBT werd ontwikkeld om interpersoonlijke relaties, emotionele regulering en angsttolerantie effectiever te maken. Dit zijn sociale aanpassingsvaardigheden die vaak uitdagend zijn voor mensen binnen het autismespectrum, dus we dachten dat dit type therapie goed zou passen. Het is zo fundamenteel, en behulpzaam in verschillende domeinen. We hebben het mindfulnessmodule aangepast en het toegepast op een onderzoekssetting, omdat het een praktische levensvaardigheid is. Er zijn data die laten zien dat mindfulnesstherapieën effectief zijn voor mensen met autisme, en het creëert een vocabulaire dat we kunnen gebruiken tijdens sessies om deelnemers doorheen veranderde bewustzijnsstaten te helpen navigeren. Op die manier kunnen we de dialoog met ze behouden als ze zich voor het eerst in een nieuwe staat van bewustzijn bevinden waarin ze dingen niet uit kunnen spreken, door ze vragen te stellen als: “Wat doet je redelijke geest nu? En beschrijf eens wat de emotionele geest doet. Als je niet weet wat je nu moet doen, aanschouw dan slechts de ervaring. En als je er klaar voor bent, beschrijf dan wat je hebt geobserveerd.” Geen enkele deelnemer aan ons onderzoek had ooit eerder MDMA gebruikt, en we zien indicaties dat mindfulnessconcepten ze kunnen helpen navigeren door de MDMA-ervaring, zeker de eerste keer.

Op neuropsychologisch vlak zijn veel van de meest veelbelovende recente bevindingen gedaan binnen het gebied van de GABA-receptoren. Als dopamine te vergelijken is met het gaspedaal van een auto en dingen kan versnellen, is GABA als het rempedaal waarmee dingen stil kunnen worden gelegd. Recent onderzoek suggereert dat autistische hersenen dezelfde hoeveelheid GABA beschikbaar hebben als typisch ontwikkelende hersenen, maar de receptoren werken anders, zodat de rem niet zo makkelijk te bedienen is. Dit maakt het moeilijker om externe input uit te filteren en dus om te concentreren. Enkel GABA toevoegen werkt niet, omdat het verschil niet te maken heeft met hoeveelheid, maar met de manier waarop het gebruikt wordt. Ik denk dat het GABA-onderzoek ooit zal kunnen uitleggen waarom MDMA nuttig kan zijn voor autistische hersenen op manieren die uniek zijn voor die populatie. Maar eerst is er meer onderzoek nodig.

Eerder had je het over Gary Fisher. Hoe kijk je naar zijn onderzoek met autistische kinderen en tieners in de jaren 60, en wat heb je ervan geleerd?

Ik heb geleerd dat die methodologie vandaag de dag nooit goed zou zijn gekeurd. Een aantal van die onderzoeken waren weerzinwekkend! Ze stopten erg jonge, niet-sprekende kinderen in een kamer, gaven ze hoge doses en observeerden ze van achter een eenzijdige spiegel. De kinderen konden geen verbale toestemming geven, ze konden hun ervaringen niet verwoorden, ze konden niet om hulp vragen. Dus ik ben geen voorstander van het herhalen van deze onderzoeken.

Maar als je kijkt naar de verzamelde data, waren er meer positieve resultaten dan negatieve reacties, en dit kwam terug in het gedrag dat werd beschreven: glimlachen, lachen, kijken, fysiek contact zoeken, spel initiëren. Eigenlijk geldt dat voor de meeste populaties de set en setting invloed zullen hebben op de resultaten: sommige mensen zullen een moeilijkere ervaring hebben met hogere doseringen ongeacht wat je doet, en sommigen zullen in een euforische staat terechtkomen. Gary Fisher was getraind in klassieke psychoanalyse en psychodynamische benaderingen. Hij had zijn onderzoeksteam LSD laten nemen als onderdeel van hun training, zodat ze meer verbonden waren als team en meer empathische resonantie zouden hebben met de deelnemers aan het onderzoek. Hij had een veel meer humanistische, psychodynamische benadering, in tegenstelling tot het klassieke medische model waarbij parameters en gedrag in de gaten worden gehouden. Hij zag het belang van ondersteunende psychotherapie en van het scheppen van therapeutische relaties tussen de onderzoekers en de patiënten.

MDMA is nooit gebruikt tijdens de eerste golf van psychedelisch onderzoek. Waarom verkoos je MDMA boven andere, ‘klassiekere’, psychedelica?

Omdat MDMA bekendstaat voor zijn sociale effecten in klinische en niet-klinische omstandigheden. Voordat ik aan mijn opleiding psychologie begon, had ik ten onrechte het idee dat mensen met de diagnose Asperger geen empathie konden ervaren. Dat was wat me was verteld. Deze onterechte aanname functioneerde als een soort katalysator, maar ik ben anders gaan denken over autisme en empathie. Empathie is een brede overkoepelende term die veel domeinen van de menselijke cognitieve en emotionele ervaring omvat. Tegenwoordig ben ik geïnteresseerd in het onderzoek van Markram en Markram naar de Intense World Theory. In sommige gevallen kunnen sommige aspecten van empathie overmatig aanwezig zijn bij mensen met autisme. Aan de hand van de contacten die ik met autistische volwassenen heb gelegd kan ik je verzekeren dat veel van hen erg empathisch zijn. Het is vaak uitdagend voor ze omdat ze te veel voelen. Voor anderen is het moeilijk te begrijpen wat een ander denkt of voelt, maar als iemand om wie ze geven gekwetst is, zijn zij dat ook. Of als ze wordt uitgelegd hoe iemand zich vanbinnen voelt, kunnen ze daar om geven. In sommige gevallen zijn ze minder geneigd om subtiele, non-verbale hints te begrijpen. Dus er is een breed spectrum van manieren waarop mensen empathie kunnen ervaren, en ik ben niet op een kruistocht om empathie te implementeren met een pil. Maar er zijn ook andere manieren waarop MDMA-ondersteunde therapie nuttig kan zijn. Om bijvoorbeeld de prettige gevoelens van aanraking te ervaren, wat een uitdagend gebied kan zijn voor veel mensen binnen het spectrum, of om zich, voornamelijk op emotioneel gebied, beter verbaal te kunnen uiten. Resultaten uit andere onderzoeken laten zien dat MDMA meerdere positieve effecten kan hebben. Dus laten we de wetenschappelijke methode toepassen, samenwerken met autismegemeenschappen, en erachter komen of dit ook het geval is voor autistische volwassenen of niet.

Bijna alle deelnemers zijn nu behandeld. Kan je ons wat vertellen over de resultaten?

Omdat het een beperkt pilotonderzoek was om de uitvoerbaarheid en veiligheid te bekijken, en omdat het gaat om een gesponsord onderzoek, heeft de sponsor [fusion_builder_container hundred_percent=”yes” overflow=”visible”][fusion_builder_row][fusion_builder_column type=”1_1″ background_position=”left top” background_color=”” border_size=”” border_color=”” border_style=”solid” spacing=”yes” background_image=”” background_repeat=”no-repeat” padding=”” margin_top=”0px” margin_bottom=”0px” class=”” id=”” animation_type=”” animation_speed=”0.3″ animation_direction=”left” hide_on_mobile=”no” center_content=”no” min_height=”none”][MAPS, red.] de verplichting om de eerste resultaten te bekijken en te bepalen of we schade berokkenen. Als we kijken naar de resultaten van de eerste deelnemers, suggereren de gegevens dat we veilig verder kunnen gaan en dat de vroege trends neigen naar positieve resultaten. Dat is eigenlijk alles wat ik weet, omdat de onderzoekers nog steeds blind zijn voor de primaire metingresultaten. We houden wel een aantal van de andere evaluaties in de gaten. Om veiligheidsredenen bekijken we secundaire uitkomstmaten voor toestanden als stemming, stress en angst. We kijken ook naar factoren als zelfrespect, alexithymie (het onvermogen om emoties te identificeren of ze in woorden te uiten), de regulering en uiting van emoties,… Misschien zijn er andere resultaten dan de scores voor sociale angst die het nut van toekomstig onderzoek ondersteunen, tenminste, dat hopen we. Maar dat is helaas alles wat ik op dit moment kan zeggen.

Wat is je algemene indruk van het verloop van de sessies?

Over het algemeen zijn de volbrachte sessies erg goed gegaan. We hebben geen ernstige ongewenste voorvallen gehad, en er waren geen gevallen waar medische interventie nodig was. De hartslag en bloeddrukmetingen zijn nooit zorgwekkend geweest. Het is belangrijk om te begrijpen dat we met lagere doseringen werken, onder andere omdat een gedeelte van de input van mijn proefschriftonderzoek suggereerde dat op z’n minst een aantal individuen binnen het autismespectrum mogelijk gevoeliger kunnen zijn voor de effecten van MDMA, en hogere doseringen kunnen te stimulerend zijn en stress veroorzaken. Dit is een onderzoek om de dosering te bepalen, dus we nemen niet aan dat wat optimaal is voor een typisch ontwikkeld brein ook het beste is voor een autistisch brein. De eerste groep van zes patiënten kreeg 75 mg met een uitloop naar 100 mg, en de tweede groep van zes patiënten begon met 100 mg, en als ze dat goed tolereerden, gingen ze verder tot 125 mg. Iedereen tolereerde de verhoging, en niemand had een vervelende medisch negatieve ervaring die ons ervan zou weerhouden om de dosis te verhogen.

Over het algemeen was dat wat we hebben gezien positief en bemoedigend. De reacties zijn erg breed, van personen die als “non-responder” een minimale reactie hadden, tot anderen die meer transformatieve ervaringen hadden. Het is mogelijk dat sommige patiënten positief reageerden op placebo omdat ze nooit eerder psychotherapeutische hulp hadden ontvangen. Bij dit onderzoek onthullen we alle resultaten na zes maanden, om te bepalen wie geschikt is om verder te gaan naar Fase 2, dus ik weet in sommige gevallen wie de placebo en wie de MDMA had gekregen, en we hebben een breed scala aan reacties gezien. Dus het komt allemaal neer op de data. We zullen het grootste gedeelte van de initiële data voor Fase 1 in augustus 2016 hebben. Ik denk dat de publicatie op zich laat wachten tot begin 2017 op z’n vroegst.

Alicia Danforth is een van de sprekers op de ICPR conferentie, georganiseerd door Stichting OPEN.

[/fusion_builder_column][/fusion_builder_row][/fusion_builder_container]

[Interview] Alicia Danforth helpt autistische volwassenen de sociale wereld te navigeren met MDMA-therapie Read More »

On the Origin of the Genus Psilocybe and Its Potential Ritual Use in Ancient Africa and Europe

Abstract

On the Origin of the Genus Psilocybe and Its Potential Ritual Use in Ancient Africa and Europe. The role of altered states of consciousness in the production of geometric and figurative art by prehistoric cultures in Africa and Europe has been hotly debated. Helvenston and Bahn have tried to refute the most famous hypothesis, Lewis-Williams’ neuropsychological model, by claiming that appropriate visual hallucinations required the ingestion of LSD, psilocybin, or mescaline, while arguing that none of these compounds were available to the cultures in question. We present here mycological arguments that tell another story. A prehistoric worldwide distribution of the mushroom genus Psilocybe, and therefore of psilocybin, is supported by the existence of endemic species in America, Africa, and Europe, the disjunct distribution of sister species, and the possibility of long-distance spore dispersal. It is more difficult to point to instances of actual prehistoric ritual use in Africa and Europe, but there are a growing number of suggestive findings.

Froese, T., Guzmán, G., & Guzmán-Dávalos, L. (2016). On the Origin of the Genus Psilocybe and Its Potential Ritual Use in Ancient Africa and Europe1. Economic Botany, 1-12. http://http://dx.doi.org/10.1007/s12231-016-9342-2
Link to full text

On the Origin of the Genus Psilocybe and Its Potential Ritual Use in Ancient Africa and Europe Read More »

LSD-induced entropic brain activity predicts subsequent personality change

Abstract

Personality is known to be relatively stable throughout adulthood. Nevertheless, it has been shown that major life events with high personal significance, including experiences engendered by psychedelic drugs, can have an enduring impact on some core facets of personality. In the present, balanced-order, placebo-controlled study, we investigated biological predictors of post-lysergic acid diethylamide (LSD) changes in personality. Nineteen healthy adults underwent resting state functional MRI scans under LSD (75µg, I.V.) and placebo (saline I.V.). The Revised NEO Personality Inventory (NEO-PI-R) was completed at screening and 2 weeks after LSD/placebo. Scanning sessions consisted of three 7.5-min eyes-closed resting-state scans, one of which involved music listening. A standardized preprocessing pipeline was used to extract measures of sample entropy, which characterizes the predictability of an fMRI time-series. Mixed-effects models were used to evaluate drug-induced shifts in brain entropy and their relationship with the observed increases in the personality trait openness at the 2-week follow-up. Overall, LSD had a pronounced global effect on brain entropy, increasing it in both sensory and hierarchically higher networks across multiple time scales. These shifts predicted enduring increases in trait openness. Moreover, the predictive power of the entropy increases was greatest for the music-listening scans and when “ego-dissolution” was reported during the acute experience. These results shed new light on how LSD-induced shifts in brain dynamics and concomitant subjective experience can be predictive of lasting changes in personality.

Link to full text

LSD-induced entropic brain activity predicts subsequent personality change Read More »

Depression: Ketamine steps out of the darkness

Abstract

The way in which ketamine exerts its antidepressant effects has been perplexing. Evidence that a metabolite of the drug is responsible, and acts on a different target from ketamine, might be the key to an answer.

Malinow, R. (2016). Depression: Ketamine steps out of the darkness. Nature. http://dx.doi.org/10.1038/nature17897

Link to full text

Depression: Ketamine steps out of the darkness Read More »

Detailed pharmacological evaluation of methoxetamine (MXE), a novel psychoactive ketamine analogue—Behavioural, pharmacokinetic and metabolic studies in the Wistar rat

Abstract

Methoxetamine (MXE) is a novel psychoactive compound (NPS) that emerged in 2010 as a substitute for the dissociative anaesthetic ketamine. MXE has a reputation of carrying a lower risk of harm than ketamine, however a number of deaths have been reported. Currently very little is known about the psychopharmacological effects of this compound or its toxicity; therefore we tested, in Wistar rats, the effects of MXE in a series of behavioural tasks, measured its pharmacokinetics and urinary metabolites.

Locomotor activity and its spatial characteristics (in the open field) and sensorimotor gating (prepulse inhibition; PPI) were evaluated after 5, 10 and 40 mg/kg subcutaneous (sc.) MXE. Pharmacokinetics and brain: serum ratios were evaluated after 10 mg/kg sc. MXE so that peak drug concentration data could be used to complement interpretation of maximal behavioural effects. Finally, quantification of metabolites in rat urine collected over 24 h was performed after single bolus of MXE 40 mg/kg sc.

5 and 10 mg/kg MXE induced significant locomotor stimulation, in addition it increased thigmotaxis and decreased time spent in the centre of the open field (indicative of anxiogenesis). By contrast, 40 mg/kg reduced locomotion and increased time spent in the centre of the arena, suggesting sedation/anaesthesia or stereotypy. The duration of effects was present for at least 60–90 min, although for 5 mg/kg, locomotion diminished after 60 min. MXE decreased baseline acoustic startle response (ASR) and disrupted PPI, irrespective of testing-onset. MXE (all doses) reduced habituation but only at 60 min. Maximal brain levels of MXE were observed 30 min after administration, remained high at 60 min and progressively declined to around zero after six hours. MXE accumulated in the brain; the brain: serum ratio was between 2.06 and 2.93 throughout the whole observation. The most abundant urinary metabolite was O-desmethylmethoxetamine followed by normethoxetamine.

To conclude, MXE acts behaviourally as a typical dissociative anaesthetic with stimulant and anxiogenic effects at lower doses, sedative/anaesthetic effects at higher doses, and as a disruptor of sensorimotor gating. Its duration of action exceeds that of ketamine which is consistent with reports from MXE users. The accumulation of the drug in brain tissue might reflect MXE’s stronger potency compared to ketamine and indicate increased toxicity.

Horsley, R. R., Lhotkova, E., Hajkova, K., Jurasek, B., Kuchar, M., & Palenicek, T. (2016). Detailed pharmacological evaluation of methoxetamine (MXE), a novel psychoactive ketamine analogue—Behavioural, pharmacokinetic and metabolic studies in the Wistar rat. Brain Research Bulletin. http://dx.doi.org/10.1016/j.brainresbull.2016.05.002
Link to full text

Detailed pharmacological evaluation of methoxetamine (MXE), a novel psychoactive ketamine analogue—Behavioural, pharmacokinetic and metabolic studies in the Wistar rat Read More »

NMDAR inhibition-independent antidepressant actions of ketamine metabolites

Abstract

Major depressive disorder affects around 16 per cent of the world population at some point in their lives. Despite the availability of numerous monoaminergic-based antidepressants, most patients require several weeks, if not months, to respond to these treatments, and many patients never attain sustained remission of their symptoms. The non-competitive, glutamatergic NMDAR (N-methyl-d-aspartate receptor) antagonist (R,S)-ketamine exerts rapid and sustained antidepressant effects after a single dose in patients with depression, but its use is associated with undesirable side effects. Here we show that the metabolism of (R,S)-ketamine to (2S,6S;2R,6R)-hydroxynorketamine (HNK) is essential for its antidepressant effects, and that the (2R,6R)-HNK enantiomer exerts behavioural, electroencephalographic, electrophysiological and cellular antidepressant-related actions in mice. These antidepressant actions are independent of NMDAR inhibition but involve early and sustained activation of AMPARs (α-amino-3-hydroxy-5-methyl-4-isoxazole propionic acid receptors). We also establish that (2R,6R)-HNK lacks ketamine-related side effects. Our data implicate a novel mechanism underlying the antidepressant properties of (R,S)-ketamine and have relevance for the development of next-generation, rapid-acting antidepressants.

Zanos, P., Moaddel, R., Morris, P. J., Georgiou, P., Fischell, J., Elmer, G. I., … & Dossou, K. S. (2016). NMDAR inhibition-independent antidepressant actions of ketamine metabolites. Nature. http://dx.doi.org/10.1038/nature17998
Link to full text

NMDAR inhibition-independent antidepressant actions of ketamine metabolites Read More »

DMT: De trip voorbij, mogelijk een veelzijdig medicijn

DMT-emergencyN,N-dimethyltryptamine, beter bekend als DMT, is een buitengewoon snelwerkend en krachtig psychedelicum. DMT kan worden genomen door het entheogene brouwsel ayahuasca te drinken, door het intraveneus of in de spieren te injecteren, of door het te inhaleren. Het wordt in verschillende planten en dieren van nature aangemaakt, inclusief in de mens. Zoals besproken in Jacobi en Presti (2005) heeft DMT, naast geest-veranderende effecten, ook een fysiologische werking. Zo zijn bijvoorbeeld anxiolytische en antidepressieve effecten aangetoond (Sanches et al, 2016).

DMT is niet alleen een agonist van serotonine 2A- en 2C-receptoren (5-HT2A and 5-HT2C); het bindt zich ook aan vermeende σ1-receptoren en spoor-amine-receptoren (Vitale et al. 2011). Daarenboven kunnen zijn serotonergische analogen immunoregulatie beïnvloeden en mogelijk zelfs carcinogenese voorkomen (Frecska et al. 2012). De veelzijdige interacties van DMT laten zien dat de effecten ervan niet beperkt blijven tot het centrale zenuwstelsel, maar mogelijk nog een crucialere rol spelen in de cellulaire beschermingsmechanismen van het lichaam (Frecska et al. 2012).

Dr. Ede Frecska heeft meerdere papers gepubliceerd over de effecten van ayahuasca en DMT op creativiteit, weefselregeneratie, en de interhemisferische fusie in veranderde bewustzijnstoestanden (Frecska et al. 2016). Nu recentelijk is ontdekt dat DMT de σ1-receptor – die een cruciale rol speelt bij de bescherming van het lichaam tegen oxidatieve stress – activeert, onderzoeken dr. Frecska en zijn team momenteel wat de rol van DMT is bij neurobescherming in de fase vóór de klinische dood (Frecska 2015).

σ1-Receptoren spelen een sleutelrol in neurobescherming door zowel neuronale ontwikkeling als morfogenese te reguleren. Dit geschiedt door middel van regulatie en manipulatie van oxidatieve stress en mitochondriale functies (Tuerxun et al. 2010). Agonisten van σ1-receptoren versterken neurobeschermende effecten door intracellulaire calcium-overbelasting tegen te houden en door de activering van pro-apoptopische genen te dwarsbomen, alsook door beschermende genen te activeren, zoals is aangetoond in beroertemodellen (Zhang et al. 2012). Dit leidt tot de afname van calciumneurotoxiciteit, voorkomt celdood door oxidatieve stress, en kan neuronale plasticiteit stimuleren (Kourrich et al. 2012). Een van de belangrijkste ontdekkingen is dat de voortdurende activatie van σ1-receptoren tijdens ischemie leidt tot een reductie van de neurotoxiciteit (Katnik et al. 2006). Uiteindelijk suggereert dit onderzoek dat DMT een rol zou kunnen spelen in het doen afnemen van hypoxie/anoxie-schade zoals lokale anoxie (bv. een beroerte) of algemene hypoxie (zoals bij een hartstilstand) (Kourrich et al. 2012).

De medicinale eigenschappen van DMT blijven niet beperkt tot neurobescherming, maar reiken mogelijk ook tot immunobescherming. De 5-HT2A– en ook de sigma-receptoren kunnen het immuunsysteem van het lichaam diepgaand beïnvloeden. Serotonine speelt een belangrijke rol in cellulaire immuunfuncties, en meer in het bijzonder in het onschadelijk maken van pathogenen en kankercellen (O’Connell et al. 2006). Agonisten van de σ1-receptoren- kunnen niet alleen de productie van anti-inflammatoire cytokinen doen toenemen, maar ook pro-inflammatoire cytokinen doen afnemen. Beide processen zijn van belang bij het terugdringen van celschade in geval van verwondingen of ziekte (Frecska et al. 2012).

Of DMT ook vrijkomt tijdens bijna-doodervaringen blijft voorlopig nog speculatief, aangezien er maar weinige parallellen bestaan tussen deze ervaringen en DMT-visioenen (Strassman 2001). Echter, men zou op basis van de huidige – beperkte – kennis in dezen de hypothese kunnen maken dat DMT wordt geproduceerd in levensbedreigende situaties. McEwen en Sober (1967) hebben aangetoond dat konijnen die extreme omgevingsstress ondergaan aanzienlijke hoeveelheden DMT aanmaken in hun longen, die vervolgens worden afgegeven aan het bloed (McEwen & Sober 1967). De DMT wordt daarna doorheen de neurale membranen naar synaptische blaasjes getransporteerd en aan de hersenen afgeleverd. Rekening houdend met de relatie tussen DMT en σ1-receptoren, wordt de hypothese gehanteerd dat DMT opgebouwde oxidatieve stress beperkt of omkeert. Dit fungeert als de basis van de hypothese van dr. Frecska, en als er bewijs wordt gevonden voor de rol van DMT in de neurobescherming van het menselijke brein in de fases voorafgaand aan klinische dood, dan zou DMT mogelijk gebruikt kunnen worden in de spoedeisende geneeskunde. Als dit slaagt, dan zou je je kunnen voorstellen dat ampullen DMT zullen worden gebuikt in ambulances, operatiekamers en rampgebieden. Klinisch onderzoek met mensen is nog wel nodig om te bepalen of dit wel of niet haalbaar is.

Ook al richt het onderzoek van dr. Frecska zich op preklinische studies met ratten, zijn onderzoek heeft verder gekeken dan de louter hallucinogene relevantie van DMT en heeft perspectieven geopend voor verder onderzoek naar de neurobeschermende rol van DMT. De mogelijke medische gevolgen hiervan zijn aanzienlijk. De toepassingen van DMT liggen misschien nog wel voorbij wat we ons kunnen voorstellen, en verdienen het zeker om systematisch te worden onderzocht.

Referenties

Frecska, E., 2015. What role does the ‘spirit molecule’ DMT play in the brain?. [fusion_builder_container hundred_percent=”yes” overflow=”visible”][fusion_builder_row][fusion_builder_column type=”1_1″ background_position=”left top” background_color=”” border_size=”” border_color=”” border_style=”solid” spacing=”yes” background_image=”” background_repeat=”no-repeat” padding=”” margin_top=”0px” margin_bottom=”0px” class=”” id=”” animation_type=”” animation_speed=”0.3″ animation_direction=”left” hide_on_mobile=”no” center_content=”no” min_height=”none”][Online] Available at: http://walacea.com/campaigns/dmt

Frecska, E., Bokor, P. & Winkelman, M., 2016. The Therapeutic Potentials of Ayahuasca: Possible Effects against Various Diseases of Civilization. Frontiers in Pharmacology, p. 10.3389.

Frecska, E. et al., 2012. A possibly sigma-1 receptor meditated dole of dimethyltryptamine in tissue protection, regeneration and immunity. Translational Neuroscience, pp. 1-18.

Jacob, M. & Presti, D., 2005. Endogenous psychoactive tryptamines reconsidered: an anxiolytic role for dimethyltryptamine.. Medical Hypotheses, 64(5), pp. 930-7.

Katnik, C. et al., 2006. Sigma-1 receptor activation prevents intracellular calcium dysregulation in cortical neurons during in vitro ischemia. Journal of Pharmacology and Experimental Therapeutics, Band 319, pp. 1355-1365.

Kourrich, S., Tsung-Ping, S., Fujimoto, M. & Bonci, A., 2012. The sigma-1 receptor: roles in neuronal plasticity and disease. Trends Neuroscience, 35(12), pp. 762-771.

McEwen, C. & Sober, A., 1967. Rabbit serum monoamine oxidase. The Journal of Biological Chemistry, Band 242, pp. 3068-3078.

O’Connell, P. et al., 2006. A novel form of immune signaling revealed by transmission of the inflammatory mediator serotnin between dendritic cells and T cells. Blood, Band 107, pp. 1010-1017.

Sanches, R. F. et al., 2016. Antidepressant Effects of a Single Dose of Ayahuasca in Patients With Recurrent Depression: A SPECT Study. Journal of Clinical Psychopharmacology, 36(1), pp. 77-81.

Strassman, R., 2001. DMT: The Spirit Molecule. First Hrsg. Rochester: Park Street Press.

Strassman, R. & Qualis, C., 1994. Dose-response study of N,N-dimethyltryptamine in humans. I. Neuroendocrine, autonomic, and cardiovascular effects. Archives of General Psychiatry, pp. 85-97.

Tuerxun, T. et al., 2010. SA4503, a sigma-1 receptor agonist, prevents cultured cortical neurons from oxidative stress-induced cell death via suppression of MAPK pathway activation and glutamate receptor expression. Neuroscience Letters, Band 469, pp. 303-308.

Zhang, Y. et al., 2012. Sigma-1 receptor agonists provide neuroprotection against gp12- via a change in bel-2 expression in mouse neuronal cultures. Brain Research, Band 1431, pp. 13-22.

[/fusion_builder_column][/fusion_builder_row][/fusion_builder_container]

DMT: De trip voorbij, mogelijk een veelzijdig medicijn Read More »

LSD alters eyes-closed functional connectivity within the early visual cortex in a retinotopic fashion

Abstract

The question of how spatially organized activity in the visual cortex behaves during eyes-closed, lysergic acid diethylamide (LSD)-induced “psychedelic imagery” (e.g., visions of geometric patterns and more complex phenomena) has never been empirically addressed, although it has been proposed that under psychedelics, with eyes-closed, the brain may function “as if” there is visual input when there is none. In this work, resting-state functional connectivity (RSFC) data was analyzed from 10 healthy subjects under the influence of LSD and, separately, placebo. It was suspected that eyes-closed psychedelic imagery might involve transient local retinotopic activation, of the sort typically associated with visual stimulation. To test this, it was hypothesized that, under LSD, patches of the visual cortex with congruent retinotopic representations would show greater RSFC than incongruent patches. Using a retinotopic localizer performed during a nondrug baseline condition, nonadjacent patches of V1 and V3 that represent the vertical or the horizontal meridians of the visual field were identified. Subsequently, RSFC between V1 and V3 was measured with respect to these a priori identified patches. Consistent with our prior hypothesis, the difference between RSFC of patches with congruent retinotopic specificity (horizontal-horizontal and vertical-vertical) and those with incongruent specificity (horizontal-vertical and vertical-horizontal) increased significantly under LSD relative to placebo, suggesting that activity within the visual cortex becomes more dependent on its intrinsic retinotopic organization in the drug condition. This result may indicate that under LSD, with eyes-closed, the early visual system behaves as if it were seeing spatially localized visual inputs.

Roseman, L., Sereno, M. I., Leech, R., Kaelen, M., Orban, C., McGonigle, J., … & Carhart‐Harris, R. L. (2016). LSD alters eyes‐closed functional connectivity within the early visual cortex in a retinotopic fashion. Human Brain Mapping. http://dx.doi.org/10.1002/hbm.23224

Link to full text

LSD alters eyes-closed functional connectivity within the early visual cortex in a retinotopic fashion Read More »

DMT: Beyond the trip, a potential multifaceted medicine

DMT-emergencyN,N-dimethyltryptamine, more commonly known as DMT, is an exceptionally fast-acting and powerful psychedelic. DMT can be ingested by drinking the entheogenic brew ayahuasca, injected intravenously, intramuscularly or through inhalation. It is produced endogenously in a variety of plants and animals, including in humans. DMT exerts physiological effects that go beyond its mind-altering effects, as discussed in Jacob and Presti (2005). For example, DMT has been shown to induce anxiolytic and antidepressant effects (Sanches et al. 2016).

DMT is not only an agonist of serotonin 2A and 2C receptors (5-HT2A and 5-HT2C); it also binds to σ1 putative receptors and trace amine receptors (Vitale et al. 2011). In addition, its serotonergic analogues can influence immunoregulation, and may even prevent carcinogenesis (Frecska et al. 2012). DMT’s multifaceted interactions show that its effects are not limited to the central nervous system but may play a more crucial role in the body’s cellular protective mechanisms (Frecska et al. 2012).

Dr. Ede Frecska has published multiple papers on the effects of ayahuasca and DMT on creativity, tissue regeneration, and the interhemispheric fusion in altered states of consciousness (Frecska et al. 2016). With the recent discovery of DMT’s activation of the σ1 receptor , which plays a crucial role in protecting the body from undergoing oxidative stress, Dr. Frecska and his team are currently investigating DMT’s role in neuroprotection prior to clinical death (Frecska 2015).

σ1 receptors play a key role in neuroprotection by regulating both neuronal development and morphogenesis. This is done through the regulation and manipulation of oxidative stress and mitochondrial functions (Tuerxun et al. 2010). Agonists of σ1 receptors exacerbate neuroprotective effects by inhibiting intracellular calcium overload and by thwarting the activation of pro-apoptopic genes, as well as activating protective genes, as shown in stroke models (Zhang et al. 2012). This leads to the reduction of calcium neurotoxicity, prevents oxidative stress-induced cell death, and can stimulate neuronal plasticity (Kourrich et al. 2012). Most importantly, the constant activation of σ1 receptors during ischemia leads to a reduction of neurotoxicity (Katnik et al. 2006). Ultimately, this research suggests that DMT may have a role in reducing the hypoxic-anoxic damages such as local anoxia (e.g. stroke) or general hypoxia (e.g. cardiac arrest) (Kourrich et al. 2012).

DMT’s medicinal properties are not limited to neuroprotection, but can extend to immunoprotection as well. The 5HT2A receptors, as well as the sigma receptors, can profoundly influence the body’s immune system. Serotonin plays an important role in cellular immune functions, and more specifically in the elimination of pathogens and cancer cells (O’Connell et al. 2006). σ1 receptor agonists can increase the production of anti-inflammatory cytokines as well as reduce pro-inflammatory cytokines. Both these processes are important in reducing the cellular damage in case of injury or disease (Frecska et al. 2012).

Currently, there is only speculation that DMT is produced during near-death experiences, as there are few parallels between near-death experiences and DMT visions (Strassman 2001). However, based on limited information, one may conjecture the production of DMT during life-threatening situations. McEwen and Sober (1967) have demonstrated that when undergoing extreme environmental stress, rabbits produce vast quantities of DMT in the lungs, which are then released into the blood (McEwen & Sober 1967). DMT is then transported through the neural membranes within synaptic vesicles and delivered to the brain. Knowing the relationship between DMT and the σ1 receptors, it is hypothesised that DMT limits or reverses the accumulated oxidative stress. This serves as the foundation of Dr. Frecska’s hypothesis, and if evidence is found of DMT’s role in the neuroprotection of the human brain in the stages leading up to clinical death, then DMT would have the potential to be used as an emergency medicine. If successful, one could envision the use of DMT ampoules to be used intravenously in ambulances, operating rooms and in disaster zones. Clinical studies with humans are still necessary in order to define whether it is feasible or not.

Although Dr. Frescka’s studies focus on rats (pre-clinical studies), his studies have looked beyond DMT’s mere hallucinogenic relevance and have opened avenues into further studying DMT’s neuroprotective role. The potential medical ramifications are vast. The applications of DMT may be beyond what we can imagine, and certainly deserve to be systematically studied.

References

Frecska, E., 2015. What role does the ‘spirit molecule’ DMT play in the brain?. [fusion_builder_container hundred_percent=”yes” overflow=”visible”][fusion_builder_row][fusion_builder_column type=”1_1″ background_position=”left top” background_color=”” border_size=”” border_color=”” border_style=”solid” spacing=”yes” background_image=”” background_repeat=”no-repeat” padding=”” margin_top=”0px” margin_bottom=”0px” class=”” id=”” animation_type=”” animation_speed=”0.3″ animation_direction=”left” hide_on_mobile=”no” center_content=”no” min_height=”none”][Online] Available at: http://walacea.com/campaigns/dmt

Frecska, E., Bokor, P. & Winkelman, M., 2016. The Therapeutic Potentials of Ayahuasca: Possible Effects against Various Diseases of Civilization. Frontiers in Pharmacology, p. 10.3389.

Frecska, E. et al., 2012. A possibly sigma-1 receptor meditated dole of dimethyltryptamine in tissue protection, regeneration and immunity. Translational Neuroscience, pp. 1-18.

Jacob, M. & Presti, D., 2005. Endogenous psychoactive tryptamines reconsidered: an anxiolytic role for dimethyltryptamine.. Medical Hypotheses, 64(5), pp. 930-7.

Katnik, C. et al., 2006. Sigma-1 receptor activation prevents intracellular calcium dysregulation in cortical neurons during in vitro ischemia. Journal of Pharmacology and Experimental Therapeutics, Band 319, pp. 1355-1365.

Kourrich, S., Tsung-Ping, S., Fujimoto, M. & Bonci, A., 2012. The sigma-1 receptor: roles in neuronal plasticity and disease. Trends Neuroscience, 35(12), pp. 762-771.

McEwen, C. & Sober, A., 1967. Rabbit serum monoamine oxidase. The Journal of Biological Chemistry, Band 242, pp. 3068-3078.

O’Connell, P. et al., 2006. A novel form of immune signaling revealed by transmission of the inflammatory mediator serotnin between dendritic cells and T cells. Blood, Band 107, pp. 1010-1017.

Sanches, R. F. et al., 2016. Antidepressant Effects of a Single Dose of Ayahuasca in Patients With Recurrent Depression: A SPECT Study. Journal of Clinical Psychopharmacology, 36(1), pp. 77-81.

Strassman, R., 2001. DMT: The Spirit Molecule. First Hrsg. Rochester: Park Street Press.

Strassman, R. & Qualis, C., 1994. Dose-response study of N,N-dimethyltryptamine in humans. I. Neuroendocrine, autonomic, and cardiovascular effects. Archives of General Psychiatry, pp. 85-97.

Tuerxun, T. et al., 2010. SA4503, a sigma-1 receptor agonist, prevents cultured cortical neurons from oxidative stress-induced cell death via suppression of MAPK pathway activation and glutamate receptor expression. Neuroscience Letters, Band 469, pp. 303-308.

Zhang, Y. et al., 2012. Sigma-1 receptor agonists provide neuroprotection against gp12- via a change in bel-2 expression in mouse neuronal cultures. Brain Research, Band 1431, pp. 13-22.

[/fusion_builder_column][/fusion_builder_row][/fusion_builder_container]

DMT: Beyond the trip, a potential multifaceted medicine Read More »

Treating posttraumatic stress disorder with MDMA-assisted psychotherapy: A preliminary meta-analysis and comparison to prolonged exposure therapy

Abstract

Since the wars in Iraq and Afghanistan, posttraumatic stress disorder (PTSD) has become a major area of research and development. The most widely accepted treatment for PTSD is prolonged exposure (PE) therapy, but for many patients it is intolerable or ineffective. ±3,4-methylenedioxymethamphetamine (MDMA)-assisted psychotherapy (MDMA-AP) has recently re-emerged as a new treatment option, with two clinical trials having been published and both producing promising results. However, these results have yet to be compared to existing treatments. The present paper seeks to bridge this gap in the literature. Often the statistical significance of clinical trials is overemphasized, while the magnitude of the treatment effects is overlooked. The current meta-analysis aims to provide a comparison of the cumulative effect size of the MDMA-AP studies with those of PE. Effect sizes were calculated for primary and secondary outcome measures in the MDMA-AP clinical trials and compared to those of a meta-analysis including several PE clinical trials. It was found that MDMA-AP had larger effect sizes in both clinician-observed outcomes than PE did (Hedges’ g=1.17 vs. g=1.08, respectively) and patient self-report outcomes (Hedges’ g=0.87 vs. g=0.77, respectively). The dropout rates of PE and MDMA-AP were also compared, revealing that MDMA-AP had a considerably lower percentage of patients dropping out than PE did. These results suggest that MDMA-AP offers a promising treatment for PTSD.

Amoroso, T., & Workman, M. (2016). Treating posttraumatic stress disorder with MDMA-assisted psychotherapy: A preliminary meta-analysis and comparison to prolonged exposure therapy. Journal of psychopharmacology (Oxford, England). http://dx.doi.org/10.1177/0269881116642542

Link to full text

Treating posttraumatic stress disorder with MDMA-assisted psychotherapy: A preliminary meta-analysis and comparison to prolonged exposure therapy Read More »

Online Community Meet-Up with Janis Phelps - Online Event - June 26