OPEN Foundation

Artikelen

De Therapeutische Potentie van Salvinorin A

Salvia divinorum is een overjarig kruid dat gevonden wordt in de Sierra Mazatec regio van Mexico. Het is door de geschiedenis heen veel gebruikt als psychedelicum voor devinatie en is op grote schaal beschikbaar geworden vanaf het midden van de jaren 90, vooral als een te roken kruid. Jean Basset Johnson documenteerde het voor het eerst in 1939. R. Gordon Wasson, beter bekend om zijn ‘ontdekking’ van de psilocybine paddenstoel, ging verder met het documenteren van het Salvia divinorum kruid en bevestigde door op zichzelf te experimenteren de psychoactiviteit. Hij publiceerde hierover in Botanical Museum Leaflets in 1962. Salvia divinorum bleef een obscuur psychedelicum tot aan het midden van de jaren 90. Daniel Siebert, in die tijd nog een onbekende onafhankelijke onderzoeker, begon toen uitgebreid te experimenteren en de resultaten hiervan te documenteren en te publiceren. De ervaring die Salvia divinorum teweeg brengt is moeilijk te beschrijven, en in vergelijking met andere psychedelica lijken de effecten, zowel tussen mensen als tussen sessies, nog sterker te variëren.

Het molecuul, of specifieker; ‘neoclerodane diterpenoïde’ (niet verwarren met ‘alkaloïde’, dat altijd een stikstofatoom bevat), achter de indrukwekkende effecten van Salvia divinorum is het extreem potente Salvinorin A. “In essentie is het inactief wanneer het oraal ingenomen wordt”, zegt Valdés in ‘Salvia divinorum and the unique diterpene hallucinogen, Salvinorin A’ (1994), maar de stof is effectief in doseringen van 200 tot 500 mcg wanneer het verbrand wordt. Dit maakt Salvinorin A de eerst gedocumenteerde diterpene hallucinogeen en de meest potente natuurlijk voorkomende hallucinogeen dat tot dusver is geïsoleerd”. “Salvinorin A”, zegt Siebert in ‘Salvia divinorum and Salvinorin A: new pharmacological findings’ (1994), “brengt effecten voort die subjectief gezien identiek zijn aan de ervaring van het innemen van het hele kruid. Salvinorin A wordt snel gedeactiveerd door het maag-darmstelsel, dus alternatieve absorptie routes zullen gebruikt moeten worden om de activiteit te bewaren”.

Salvinorin A heeft veel interessante eigenschappen, maar recentelijk heeft het de interesse gewekt van veel onderzoekers omdat het werkt als een ‘kappa-opioïde receptor agonist’ (Roth, 2002). Het is de eerste ‘niet alkaloïde’ stof die zich richt op deze receptor. De κ-opioïde receptor is één van vier gerelateerde receptoren waaraan opiumachtige stoffen zich in de hersenen binden, en is verantwoordelijk voor het mediëren van de effecten van deze stoffen. De effecten omvatten het veranderen van de pijnperceptie, motorische controle en de gemoedstoestand. Wang et al. (2013) demonstreerden dat het “toedienen van Salvinorin A na hypoxia/ischemia (HO) de cerebrale autoregulatie via de k-opioïde receptor route bewaakt”, waarmee er eventueel een nieuwe mogelijkheid wordt geboden voor de preventie van prenatale cerebrale HO. Fichna et al. (2012) onderzochten de effecten van Salvinorin A (dagelijkse intraperiotoneale injecties) op acute pijn, oedeem en formaline geïnduceerde langdurige pijn bij muizen. De onderzoekers concludeerden dat Salvinorin A pijnstillende en ontstekingsremmende effecten teweegbrengt.

Recentelijk is Salvinorin A gebruikt in onderzoek naar de relatie tussen de claustrum (een dun vel van neuronen die in het midden van de hersenen aan de neocortex vastzitten) en het menselijke bewustzijn. Stiefel et al. (2014) suggereren dat “de bewustzijnsveranderende effecten van Salvia divinorum/Salvinorin A toegeschreven kunnen worden aan een κ-opioïde receptor gemediërde inhibitie van in het bijzonder de claustrum en, daarnaast, de diepe lagen van de cortex, voornamelijk in de prefrontale gebieden”. Deze bevindingen doen hen geloven dat de werking van Salvinorin A misschien nieuw bewijs kan zijn voor de ‘Crick en Koch theorie’ (1990) die stelt dat de claustrum de “geleider van het bewustzijn” is, niet veel anders dan filosoof René Descartes suggereerde over de pijnappelklier.

Dr. Karl Hanes, onderzoeker bij het ‘Cognitive-Behavioural Treatment Centre’ in Melbourne Australië, rapporteerde over Mevr. G, een behandelresistente patiënt met een depressieve stoornis die door het gebruik van Salvia haar symptomen had leren onderdrukken (2001). “Tijdens een ‘follow-up’ consultatie, zeven maanden na het beëindigen van cognitieve gedragstherapie, zegt Hanes, “claimde Mevr. G dat ze een verlichting van haar depressieve symptomen gevonden had door het gebruik van Salvia divinorum. Een ‘HAM-D score van 2 bevestigde de remissie van haar depressieve symptomen”. Mevr. G beweert dat ze de antidepressieve effecten per ongeluk had ontdekt tijdens het roken van het kruid, en dat ze pas later de methode van orale consumptie voor zichzelf had ontwikkeld. Deze orale methode veroorzaakte effecten die aanhielden, ook nadat Mevr. G gestopt was met het gebruik van Salvia (Hanes, 2001). Voorbereidend onderzoek (diermodellen) lijkt Mevr. G haar ervaring te bevestigen en suggereert dat Salvinorin A eventueel een therapeutische rol kan gaan spelen bij de behandeling van depressie.

Carlezon et al. (2006) vonden dat Salvinorin A “de extracellulaire concentraties van dopamine verlaagt in de nucleus accumbens, een cruciaal component van het beloningsysteem in de hersenen, zonder de extracellulaire concentraties van serotonine (5-HT) te beïnvloeden”. Butelman et al. (2004) lieten zien dat “het natuurlijk voorkomende hallucinogeen Salvinorin A discriminatoire stimulus effecten produceert vergelijkbaar met die van een hoog rendement κ-agonist in niet-menselijke primaten” (resusapen). Veel onderzoek naar Salvinorin A is specifiek gericht op Salvinorin A’s antiverslavende effecten. Het activeren van kappa-opioïde receptoren (KORs of KOPrs) produceert antiverslavende effecten door het reguleren van de dopamine niveaus in de hersenen (Kivel et al., 2014). De κ-opioïde receptor kan wellicht een natuurlijk controlemechanisme tegen verslaving zijn, en hierdoor kunnen stoffen die als agonisten fungeren en de receptor activeren een therapeutische functie krijgen in de behandeling van verslaving. “Activering van KORs”, zegt Tomasiewicz (2008), “reduceert de beloninggerelateerde effecten van cocaïne. Voor zover dat cocaïne geïnduceerde gedragsstimulatie in knaagdieren een model kan vormen voor aspecten van een verbeterde gemoedstoestand bij mensen, suggereren deze bevindingen dat KOR agonisten de symptomen, gekarakteriseerd door verhoogde motivatie en hyperfunctie van het beloningssysteem in de hersenen (zoals manie en stimulantia intoxicatie) kunnen verminderen”. Dit zijn uiteraard hele interessante effecten. “De ontwikkeling van KOPr-selectieve middelen met verbeterde karakteristieken”, zegt Carlezon (2009), “zal preklinische en klinische studies faciliteren die ontworpen zijn om de mogelijkheid te evalueren dat KOPrs een potentieel doel voor nieuwe medicatie zou kunnen worden”.

“Helaas”, zegt Kivel (2014), “hebben klassieke kappa-opioïde agonisten ongewenste bijwerkingen zoals verdoving, aversie, en depressie, wat grenzen stelt aan de mogelijke klinische toepassingen”. Acute activatie van kappa-opioïde receptoren zorgt voor ‘anticocaïne-achtige’ effecten, maar omdat ze aanzienlijke bijwerkingen hebben is de klinische waarde beperkt onderzocht gebleven (Simonson, 2014). Salvinorin lijkt dit probleem te ontwijken. “Salvinorin A en semisynthetische analogen”, zegt Simonson (2014), “laten potente KOPr agonistische activiteit zien en induceren daarnaast een unieke respons met vergelijkbare anticocaïne-achtige effecten, maar met een heel ander bijwerkingenprofiel”. Salvinorin A behoudt de antiverslavende eigenschappen van traditionele kappa-opioïde receptor agonisten met een opmerkelijke reductie van bijwerkingen. Echter zijn er nog vele obstakels tot een werkbare therapeutische toepassing. Een groot probleem is bijvoorbeeld Salvinorin A’s snelle metabolisme in het menselijk lichaam. Vanwege de korte werkingsduur is Salvinorin A op dit moment nog geen goede kandidaat voor klinische ontwikkeling. Onderzoekers zijn Salvinorin’s farmacokinetica aan het veranderen zodat nieuwe kappa-opioïde agonisten ontwikkeld kunnen worden gebaseerd op de structuur van Salvinorin A, maar met de gewenste werkingsduur. “Hoewel de werkzaamheden op dit gebied nog in volle gang zijn”, zegt Kivel (2014), “zijn er een aantal analogen met verbeterde farmacokinetische profielen ontwikkeld die ook antiverslavende effecten laten zien”. Deze analogen zullen op een gegeven moment de gezochte eigenschappen voor klinische toepassingen gaan bezitten.

Het is, gezien de recente aandacht voor psychedelica en nieuwe therapeutische toepassingen, niet vreemd dat nu ook Salvia divinorum bestudeerd wordt. Salvia zorgt voor een krachtige psychedelische ervaring en heeft unieke neurochemische effecten waarvan een antiverslavende werking uit lijkt te gaan. Het is daarom absoluut een stof die het onderzoeken waard is.


 
Referenties
Butelman, E. R., Harris, T. J., & Kreek, M. J. (2004). The plant-derived hallucinogen, salvinorin A, produces κ-opioid agonist-like discriminative effects in rhesus monkeys. Psychopharmacology, 172(2), 220-224.
Carlezon, W. A., Béguin, C., DiNieri, J. A., Baumann, M. H., Richards, M. R., Todtenkopf, M. S., … & Cohen, B. M. (2006). Depressive-like effects of the κ-opioid receptor agonist salvinorin A on behavior and neurochemistry in rats. Journal of Pharmacology and Experimental Therapeutics, 316(1), 440-447.
Carlezon, W. A., Béguin, C., Knoll, A. T., & Cohen, B. M. (2009). Kappa-opioid ligands in the study and treatment of mood disorders. Pharmacology & therapeutics, 123(3), 334-343.
Crick, F. & Koch, C. (1990) Towards a neurobiological theory of consciousness. Seminars in the Neurosciences, 2, 263-275.
Fichna, J., Dicay, M., Lewellyn, K., Janecka, A., Zjawiony, J. K., MacNaughton, W. K., & Storr, M. A. (2012). Salvinorin A has antiinflammatory and antinociceptive effects in experimental models of colitis in mice mediated by KOR and CB1 receptors. Inflammatory bowel diseases, 18(6), 1137-1145.
Hanes, K. R. (2001). Antidepressant effects of the herb Salvia divinorum. Journal of Clinical Psychopharmacology, 21, 634-635.
Johnson, J. B. (1939). The Elements of Mazatec Witchcraft. Ethnological Studies, 9.
Kivell, B. M., Ewald, A. W., & Prisinzano, T. E. (2013). Salvinorin a analogs and other kappa-opioid receptor compounds as treatments for cocaine abuse. Advances in pharmacology (San Diego, Calif.), 69, 481-511.
Roth, B. L., Baner, K., Westkaemper, R., Siebert, D., Rice, K. C., Steinberg, S., … & Rothman, R. B. (2002). Salvinorin A: a potent naturally occurring nonnitrogenous κ opioid selective agonist. Proceedings of the National Academy of Sciences, 99(18), 11934-11939.
Siebert, D. J. (1994). Salvia divinorum and salvinorin A: new pharmacologic findings. Journal of ethnopharmacology, 43(1), 53-56.
Simonson, B., Morani, A. S., Ewald, A. W. M., Walker, L., Kumar, N., Simpson, D., … & Kivell, B. M. (2014). Pharmacology and anti‐addiction effects of the novel kappa opioid receptor agonist Mesyl Sal B, a potent and long‐acting analogue of salvinorin A. British journal of pharmacology.
Stiefel K, M., Merrifield A., Holcombe A. (2014). The claustrum’s proposed role in consciousness is supported by the effect and target localization of Salvia Divinorum. Frontiers in Integrative Neuroscience. 8(20). doi:10.3389/fnint.2014.00020
Tomasiewicz, H. C., Todtenkopf, M. S., Chartoff, E. H., Cohen, B. M., & Carlezon Jr, W. A. (2008). The kappa-opioid agonist U69, 593 blocks cocaine-induced enhancement of brain stimulation reward. Biological psychiatry, 64(11), 982-988.
Valdés, L. J. (1994). Salvia divinorum and the unique diterpene hallucinogen, Salvinorin (divinorin) A. Journal of psychoactive drugs, 26(3), 277-283.
Wang Z., Ma N., Riley J., Armstead WM., Liu R (2013). Autoregulation Preservation by Salvinorin A After Brain Hypoxia/Ischemia and Reperfusion in Piglet Model. Trans Periop & Pain Med. doi:10.4000/2330-4871.1000001
Wasson, R. G. (1962). A new Mexican psychotropic drug from the mint family. Botanical Museum Leaflets, Harvard University, 77-84.

Psilocybine en stemmingsregulatie

De resultaten van een recent gepubliceerde studie van Kraehenmann et al. (2014), bieden mogelijk een verklaring voor het mechanisme wat ten grondslag zou kunnen liggen aan het gunstige effect dat een psychotherapeutische behandeling in combinatie met een psychedelicum [fusion_builder_container hundred_percent=”yes” overflow=”visible”][fusion_builder_row][fusion_builder_column type=”1_1″ background_position=”left top” background_color=”” border_size=”” border_color=”” border_style=”solid” spacing=”yes” background_image=”” background_repeat=”no-repeat” padding=”” margin_top=”0px” margin_bottom=”0px” class=”” id=”” animation_type=”” animation_speed=”0.3″ animation_direction=”left” hide_on_mobile=”no” center_content=”no” min_height=”none”][1] lijkt te kunnen hebben op stemmings- en angstklachten. De resultaten vullen de bevindingen van enkele klinische studies aan, waaruit is gebleken dat het gebruik van een psychedelicum binnen een psychotherapeutische behandeling angstklachten kan reduceren (Gasser et al., 2014; Grob et al., 2011; Moreno, Wiegand, Taitano, & Delgado, 2006). Binnen één studie werd zelfs gevonden dat mensen die als aanvulling op hun behandeling eenmalig psilocybine kregen toegediend, naast een verminderde angst, zes maanden later ook een significant positievere stemming hadden ten opzichte van mensen die geen psilocybine kregen toegediend (Grob et al., 2011).

Deze klinische observaties worden nu aangevuld met de bevinding dat psilocybine bij gezonde proefpersonen de reactiviteit van de amygdala [2] verzwakt in reactie op emotioneel beladen afbeeldingen, en dat deze verandering wordt geassocieerd met een positieve verandering van de stemming. De auteurs van het artikel opperen dat psilocybine mogelijk de potentie heeft om gedereguleerde neurobiologische systemen te normaliseren bij mensen die kampen met een depressieve stemmingsstoornis.

In aanvulling op het psychometrische bewijs en de klinische observaties dat de combinatie van psilocybine met psychotherapie stemmingsklachten lijkt te kunnen verminderen in een klinische populatie, levert de huidige studie een mogelijke neurobiologische verklaring voor dit effect. De vraag is echter wel in hoeverre deze bevinding gegeneraliseerd kan worden naar een klinische populatie, en of de acute veranderingen in de reactiviteit van de amygdala een verandering in de verwerking van emoties op langere termijn kan verklaren.

Volgens het Trimbos Instituut [3] (2014) ligt de huidige prevalentie van mensen die lijden onder een depressie in de Westerse maatschappij tussen de 4 en 10%. Vanwege dit hoge percentage en de vernietigende consequenties op individueel en maatschappelijk niveau, wordt depressiviteit beschouwd als een groot volksgezondheidsprobleem (Spijker, van Straten, Bockting, Meeuwissen, & van Balkom, 2013). Reguliere behandelmethoden bestaan uit psychotherapie, medicatie of een combinatie daarvan, en over het algemeen wordt er vanuit gegaan dat de combinatie het meest gunstige effect heeft. Een interessante toevoeging van de studie van Kraehenmann (2014) is dat psilocybine – met zijn farmacologische effect op amygdala reactiviteit – een neurobiologisch werkingsmechanisme deelt met selectieve serotonine-heropname remmers (SSRI’s), een klasse medicijnen die vaak wordt ingezet bij de behandeling van depressie en andere stemmingsgerelateerde stoornissen. Dit in beschouwing genomen, kan men zich afvragen wat de toegevoegde waarde zou kunnen zijn van verder onderzoek naar de mogelijkheid om deze psychedelische substanties in te zetten als alternatief op de reguliere behandelmethoden. Het antwoord schuilt in het vaak langdurige, moeizame behandeltraject met de momenteel beschikbare medicatie, waarvan de uitkomst ver van zeker is.

De behandeling van stemmingsstoornissen met SSRI’s heeft verschillende nadelen, waarvan de bescheiden percentages van patiënten waarbij de medicatie aanslaat (47%) en het aantal mensen dat (tijdelijk) herstelt (28 – 33%) waarschijnlijk tot de meest uitgesproken behoren. Andere nadelen zijn de vertraagde therapeutische werking (Stahl, 1998), ontwenningsproblematiek (Schatzberg, 1997), en het dagelijks moet innemen van medicatie met diverse vervelende bijwerkingen. In tegenstelling tot een behandeling met SSRI’s, wijzen de resultaten van de eerder besproken studies uit dat een sporadische sessie met een psychedelicum ter aanvulling op de gebruikelijke psychotherapie, mogelijk kan leiden tot een langdurige verbetering van de stemming. Gezien het hier echter om enkele kleinschalige studies gaat is het uiteraard nog veel te voorbarig om definitieve conclusies te trekken en het gebruik van de uitgebreid onderzochte SSRI’s te staken. Desalniettemin zou een verkenning van het therapeutisch potentieel van het brede scala aan psychedelische middelen waardevolle informatie op kunnen leveren. Wat onderscheidt psychologisch gezien het ene middel met antidepressieve eigenschappen van het ander, en welke mensen zijn er mogelijk bij gebaat dat dit onderscheid wordt gemaakt? Met één op de tien mensen [4] die dagelijks kampt met depressieve symptomen mag het belang van dit soort kennis niet worden onderschat.


 
[1] Red. klassieke psychedelica, welke kunnen worden geïsoleerd van een bredere categorisatie van psychedelica op basis van de farmacologische manifestatie als 5-HT2A receptor agonisten
[2] De amygdala is een structuur in het limbische systeem die een belangrijke rol speelt bij het verwerken van emoties en is daarom een belangrijk doel van psychofarmacologische interventies voor het behandelen van stemmings- en angststoornissen (Phelps & LeDoux, 2005)
[3] Het Trimbos Instituut is een Nederlands informatiecentrum dat zich bezighoud met kwesties omtrent geestelijke gezondheid
[4] In de Westerse maatschappij (Trimbos Instituut, 2014)
 
Referenties
Gasser, P., Holstein, D., Michel, Y., Doblin, R., Yazar-Klosinski, B., Passie, T., & Brenneisen, R. (2014). Safety and Efficacy of Lysergic Acid Diethylamide-Assisted Psychotherapy for Anxiety Associated With Life-threatening Diseases. The Journal of Nervous and Mental Disease, 00(00), 1. doi:10.1097/NMD.0000000000000113
Grob, C. S., Danforth, A. L., Chopra, G. S., Hagerty, M., McKay, C. R., Halberstadt, A. L., & Greer, G. R. (2011). Pilot study of psilocybin treatment for anxiety in patients with advanced-stage cancer. Archives of General Psychiatry, 68(1), 71–8. doi:10.1001/archgenpsychiatry.2010.116
Kraehenmann, R., Preller, K. H., Scheidegger, M., Pokorny, T., Bosch, O. G., Seifritz, E., & Vollenweider, F. X. (2014). Psilocybin-Induced Decrease in Amygdala Reactivity Correlates with Enhanced Positive Mood in Healthy Volunteers. Biological Psychiatry, 1–9. doi:10.1016/j.biopsych.2014.04.010
Moreno, F. A., Wiegand, C. B., Taitano, E. K., & Delgado, P. L. (2006). Safety, Tolerability, and Efficacy of Psilocybin in 9 Patients With Obsessive-Compulsive Disorder. The Journal of Clinical Psychiatry, 67(11), 1735–1740. doi:10.4088/JCP.v67n1110
Moreno, F. A., Wiegand, C. B., Taitano, E. K., & Delgado, P. L. (2006). Safety, Tolerability, and Efficacy of Psilocybin in 9 Patients With Obsessive-Compulsive Disorder. The Journal of Clinical Psychiatry, 67(11), 1735–1740. doi:10.4088/JCP.v67n1110
Spijker, J., van Straten, A., Bockting, C. L. H., Meeuwissen, J. a C., & van Balkom, A. J. L. M. (2013). Psychotherapy, antidepressants, and their combination for chronic major depressive disorder: a systematic review. Canadian Journal of Psychiatry. Revue Canadienne de Psychiatrie, 58(7), 386–92. Retrieved from http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/23870720
Stahl, S. M. (1998). Mechanism of action of serotonin selective reuptake inhibitors. Serotonin receptors and pathways mediate therapeutic effects and side effects. Journal of Affective Disorders, 51(3), 215–35. Retrieved from http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/10333979
Trimbos Instituut (2014). Feiten en cijfers depressie. Reviewed on July 12, 2014 at http://www.trimbos.nl/onderwerpen/psychische-gezondheid/depressie/feiten-en-cijfers
Trivedi, M. H., Rush, a J., Wisniewski, S. R., Nierenberg, A. a, Warden, D., Ritz, L., … Fava, M. (2006). Evaluation of outcomes with citalopram for depression using measurement-based care in STAR*D: implications for clinical practice. The American Journal of Psychiatry, 163(1), 28–40. doi:10.1176/appi.ajp.163.1.28[/fusion_builder_column][/fusion_builder_row][/fusion_builder_container]

Autisme en LSD-25 – Het Bevrijden van de Meest Gevangen Geesten?

In het begin van de jaren zestig zijn er een aantal controversiële klinische studies gepubliceerd waarin jonge kinderen met een autisme en/of ‘childhood-onset schizophrenia’ (COS) [1] diagnose LSD-25 (Lysergeenzuurdi-ethylamide) kregen toegediend. De reden dat deze studies werden uitgevoerd bij jonge kinderen was de veronderstelde gelijkenis van autisme en COS. Eerdere resultaten van onderzoek met LSD bij volwassen catatonische patiënten, gepubliceerd in Journal of Nervous and Mental Disease door Cholden, Kurland en Savage (1955), dienden als inspiratie voor dit onderzoek. “The goal in these therapeutic efforts”, schreef Bender in een artikel gepubliceerd in Recent Advances in Biological Psychiatry (1962), “has been to modify the secondary symptomatology associated with retarded, regressed, and disturbed behavior of the children”. Het grootste gedeelte van de kinderen in deze studies was tussen de zes en tien jaar oud en reageerde niet op andere vormen van therapie. Dat de kinderen niet behandeld konden worden rechtvaardigde volgens de onderzoekers het gebruik van sterke psychoactieve stoffen. Dergelijk onderzoek zou tegenwoordig uiteraard niet zomaar door de ethische commissie worden geaccepteerd.

Een farmacologische interventie door middel van LSD zou de vertraagde ontwikkeling veranderen naar een (enigszins) normaal ontwikkelingspatroon (Bender, 1962). Hoe het toedienen van LSD zou kunnen resulteren in “het bevrijden van de meest gevangen geesten” was echter nog onbekend (Mogar & Aldrich, 1969). LSD zou succesvol kunnen worden ingezet bij de behandeling van autisme vanwege het vermogen “door de autistische verdediging heen te breken” (Bender, 1963), en daarom bijzonder nuttig kunnen zijn in gebieden “closely related to the process of psychotherapy” (Simmons et al., 1966). Sommigen geloofden dat LSD bijzonder bruikbaar was om patiënten te helpen onderdrukt subbewust materiaal te “deblokkeren” in combinatie met andere psychotherapeutische methoden (Cohen, 1959). Ook waren er therapeuten die zelf LSD namen om een diepere bewustwording van de schizofrene ervaring te krijgen. “During the ‘model psychosis’ phase of LSD research when the psychedelic state was considered a chemically-induced schizophrenia”, zegt pionier LSD onderzoeker Stanislav Grof (1980), “LSD sessions were recommended as reversible journeys into the experiential world of psychotics which had a unique didactic significance”.

Sommige onderzoekers, zoals Freedman et al. (1963), onderzochten LSD vanwege de zogenaamde psychotomimetische eigenschappen, waarmee wordt bedoeld dat het middel symptomen van een psychose na zou bootsen, inclusief wanen en delierachtige verschijnselen, in plaats van alleen hallucinaties op te wekken (Sewell et al., 2009). Een versterking van ‘typische’ symptomen betekende de mogelijkheid om de (kinder)schizofrene conditie te bestuderen en mogelijk een therapeutische interventie te ontwikkelen. Andere onderzoekers (Bender et al., 1963; Rolo, et al., 1965) beschouwden de neurologische mechanismen achter de effecten van LSD, die toen nog zeer obscuur waren, als belangrijker dan de rol als facilitator van het therapeutische proces. LSD wekte bijvoorbeeld theoretische interesse omdat het serotonineactiviteit zou kunnen remmen en het autonome zenuwstelsel zou stimuleren. Bender et al. (1963) concludeerden dat “het toedienen van dagelijkse orale doseringen van 100 mcg [2] LSD-25 aan prepuberale autistische schizofrene kinderen effectief lijkt te zijn als een stimulant van het autonome en centrale zenuwstelsel”, en dat deze veranderingen “chronisch lijken te zijn bij een continue toediening van het middel”. Continue toediening bestond uit het dagelijks toedienen, variërend van enkele dagen tot een paar weken. Tot de meest robuuste effecten die werden gepubliceerd behoren een verbeterde spraak, verhoogde emotionele responsiviteit, positievere stemming (veel lachen) en een vermindering van compulsief gedrag.

Maar helaas, hoe interessant en aantrekkelijk deze resultaten ook leken te zijn – het bewijs was niet sterk genoeg. Tegenwoordig zijn er geen studies naar de relatie tussen LSD en autisme en de resultaten van deze eerdere studies worden als zeer controversieel of volledig achterhaald beschouwd. Dit komt gedeeltelijk, achteraf gezien, doordat de studies zeer grote tekortkomingen hadden. De onderzoekers gingen geheel voorbij aan de conceptuele controverse omtrent de definitie van autisme en/of (kinder)schizofrenie (Bender et al., 1962). Het debat over de correcte plaats van autisme binnen de DSM (Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders) blijft tot op de dag van vandaag problematisch (DSM-V), maar autisme is al lang gescheiden van de psychotische stoornissen. Hoewel beide soorten stoornissen klinische eigenschappen delen beschouwen klinisch psychologen en psychiaters ze tegenwoordig als aparte diagnostische entiteiten. Omdat LSD onder andere werd gebruikt als een versterker van reeds bestaande symptomatologie van schizofrenie (Bender et al., 1962), zou een conceptuele scheiding tussen beide stoornissen de fundering van de resultaten hebben verzwakt.

Zelfs al hadden de onderzoekers gekozen om wel in te gaan op deze controverse, dan was de validiteit van de gebruikte steekproeven in de meeste onderzoeken achteraf gezien zeer problematisch geweest. De kinderen in de onderzoeken waren demografisch en wat leeftijd betreft erg gevarieerd. Niet alle onderzoekers waren het eens over de relatie tussen leeftijd en reactie op het middel, maar Bender stelde dat in tegenstelling tot preadolescenten, jongere kinderen consistent verschillende reacties vertoonden (1962). “Older children”, concludeerden Fisher en Castile daarentegen, “were better candidates for psychedelic therapy because verbal communication was possible and also because they tended to be less withdrawn, more schizophrenic than autistic, and displayed more blatant symptomology” (Mogar & Aldrich, 1969). Daarbij komt dat de symptomen van de behandelde kinderen heterogeen waren en dat er niet werd gecorrigeerd voor de ernst van de symptomen. Er was geen sprake van randomisering en in de meeste studies was er sprake van fluctuerende doseringen en frequentie van toediening. Ten slotte varieerde de set en setting van de experimenten sterk.

Hoewel de studies die in de jaren zestig verricht zijn belangrijke gebreken hadden vanuit een experimenteel oogpunt, beargumenteren Mogar en Aldrich in een artikel dat gepubliceerd is in Behavioral Neuropsychiatry (1969) dat de resultaten, als geheel bekeken, wel aanwijzingen bieden om de potentie van LSD bij de behandeling van autisme nader te onderzoeken. “The significance of seemingly contradictory results”, zeggen Mogar and Aldrich, “has often been obscured by the persistent search for static, ‘drug-specific’ reactions to LSD”. Dit is een interessant punt; ondanks dat de resultaten niet significant zijn in experimentele termen, is er wellicht wel een therapeutisch potentieel. Mogar en Aldrich rapporteren dat sterkere therapeutische effecten gerelateerd waren aan “(a) the degree of active therapist involvement with the patient; (b) an opportunity to experience meaningful objects and interpersonal activities; and (c) congenial settings that were reasonably free of artificiality, experimental or medical restrictions, and mechanically administered procedures” (1969). In de praktijk staat klinische therapie vaak ver van de theorie. Het zou kunnen zijn dat LSD, dat zelf ook een erg onvoorspelbaar middel is, in combinatie met de therapeutische dynamiek gewoonweg moeilijk is om te onderzoeken. “The administration of LSD is inextricably embedded in a larger psychosocial process”, concluderen Mogar en Aldrich, ”which should be optimized in accordance with particular treatment goals”.

Gezien de recente groei van aandacht voor dit onderzoeksveld, kan het nuttig zijn om deze oudere en nogal obscure studies te herevalueren. Onderzoekers van LA BioMed (Los Angeles Biomedical Research Institute) zijn momenteel een studie aan het opzetten waarin de effectiviteit van MDMA (3,4-methylenedioxy-N-methylamphetamine) bij de behandeling van sociale angst bij volwassenen met autisme zal worden onderzocht. Dit is de meest recente ontwikkeling in een groeiend programma van onderzoek naar de therapeutische eigenschappen van MDMA, gefinancierd door de non-profit Multidisciplinary Association for Psychedelic Studies (MAPS). “This new study will give us a chance”, zegt hoofd van het onderzoeksteam Charles Grob (2014), “to determine the actual effects of differing dosages of medication that we know for certain is pure MDMA on adults on the autism spectrum. If the results of this research warrant further investigation, data from this study will be used to design additional clinical trials”. Nu de beperkingen om de psychedelische ervaring en de therapeutische potentie van deze middelen te onderzoeken beginnen weg te vallen, en ook LSD weer opnieuw wordt onderzocht, kunnen de resultaten van deze oudere publicaties dienst doen voor het genereren van nieuwe hypothesen.


 
[1] Zie (Abramson, 1960; Bender, et al., 1962; Bender, et al., 1963; Fisher & Castile, 1963; Freedman, et al., 1962; Rolo, et al., 1965; Simmons, et al., 1966).
[2] Een gebruikelijke dosering LSD varieert van 100 tot 200 mcg, en een sterke dosering van 200 tot 600 mcg.
 
Referenties
Abramson, H.A. (Ed.) (1960). The Use of LSD in Psychotherapy. New York: Josiah Macy Foundation.
Bender, L., Faretra, G., & Cobrinik, L. (1963). LSD and UM-L treatment of hospitalized disturbed children. Recent Advances in Biological Psychiatry, 5, 84-92.
Bender, L., Goldschmidt, L., & Sankar, S.D.V. (1962). Treatment of autistic schizophrenic children with LSD-25 and UML-491. Recent Advances in Biological Psychiatry, 4, 170-177.
Cholden, L., Kurland, A., & Savage, C. (1955). Clinical reactions and tolerance to LSD in chronic schizophrenia. Journal of Nervous and Mental Disease, 122, 211-216.
Cohen, S., & Eisner, B. G. (1959). Use of lysergic acid diethylamide in a psychotherapeutic setting. AMA Archives of Neurology & Psychiatry, 81(5), 615-619.
Freedman, A.M., Ebin, E.V., & Wilson, E.A. (1962). Autistic schizophrenic children: An experiment in the use of d-lysergic acid diethylamide (LSD-25). Archives of General Psychiatry, 6, 203-213.
Gettys, T. (2014). MDMA Helps Reduce Social Anxiety for Autistic Adults, and Researchers Want to Find Out How. MAPS. Retrieved at: http://www.maps.org/media/view/mdma_helps_reduce_social_anxiety_for_autistic_adults_and_researchers_w/
Grof, S. (1980). LSD Psychotherapy. California: Hunter House Publishers.
Mogar, E. R., & Aldrich, W. R. (1969). The Use of Psychedelic Agents with Autistic Schizophrenic Children. Behavioral Neuropsychiatry, 1(8), 44-50.
Rolo, A., Krinsky. L.W., Abramson, H.A., & Goldfarb, L. (1965). Preliminary method for study of LSD with children. International Journal of Neuropsychiatry, 1, 552-555.
Sewell, R. A., Ranganathan, M., & D’Souza, D. C. (2009). Cannabinoids and psychosis. International Review of Psychiatry, 21(2), 152-162.
Simmons, J.Q., Leiken, SoJ., Lovaas, Q.I., Schaffer, B., & Perloff, B. (1966). Modification of autistic behavior with LSD-25. The American Journal of Psychiatry, 122, 1201-1211.

Survey: Ayahuasca consumptie in Europa

survey_508

Onderzoekers zijn op zoek naar deelnemers om een online vragenlijst in te vullen over hun ayahuasca consumptie. Deze informatie zal worden gepresenteerd tijdens de World Ayahuasca Conference in september 2014.

De onderzoekers zoeken mensen die in Europa wonen en ayahuasca hebben gebruikt, inclusief diegenen die dit niet meer doen. Het doel van de vragenlijst is het creëren van een uitgebreid profiel van Europese ayahuasca gebruikers en het beter begrijpen van hun motivatie om ayahuasca te drinken, alsmede de mogelijke voordelen die men hiervan heeft ondervonden.

Klik hier om de vragenlijst in te vullen. Dit duurt ongeveer 15 minuten en is volledig anoniem.

Ketamine Heroverwogen

Ketamine zorgt op dit moment voor veel ‘buzz’ binnen de neuropsychiatrie. Duman en Aghajanian noemen het middel in Science (2012) “the biggest breakthrough in depression research in a half century”. De APA (American Psychiatric Association) wijdt een verassende hoeveelheid tijd aan de nieuwe implicaties rondom ketamine bij de 167ste ‘annual meeting’ dit jaar (2014). Abrams schrijft in The Atlantic (2012) dat de effecten van ketamine suggereren dat depressie niet veroorzaakt wordt door een chemische disbalans in de hersenen, wat de gangbare overtuiging is onder de meeste neuropsychologen, maar door schade aan hersencellen veroorzaakt door chronische stress. Ketamine stimuleert het proces van synaptogenese (het ontstaan van synapsen in de hersenen), dat de door stress veroorzaakte schade zou kunnen repareren (Zarate 2006, Duman 2012). Deze bevindingen zouden de basis kunnen gaan vormen voor een “synaptogenische hypothese” van depressie (Duman, 2012).

Ketamine wordt zeer divers gebruikt in wetenschappelijke studies [1], wat goed laat zien hoe veranderlijk de ideeën rondom een middel kunnen zijn. In 1962, acht jaar voordat de Amerikaanse president Nixon de Controlled Substances Act tekende en de deur sloot voor onderzoek naar de effecten van middelen zoals LSD, psilocybine en mescaline, werd ketamine in het Parke Davis Lab (Detroit) gesynthetiseerd. Ketamine is wat in de scheikunde een arylcyclohexylamine genoemd wordt, dezelfde categorie waar ook fencyclidine (PCP) onder valt. Ketamine, toen nog CI581, werd in eerste instantie beschreven als een snel verdovingsmiddel voor algemene toepassing. Het werd gebruikt bij ernstige schade aan de huid door straling of verbranding. Kinderen kregen het toegediend wanneer ze slecht reageerden op andere middelen of als een minder diepe verdoving gewenst was. Daarnaast waren de eigenschappen van ketamine ook populair in de diergeneeskunde. In 1970 begon ketamine een significante rol te spelen in de Vietnamoorlog. Bij terugkomst vertelden veteranen over vreemde mentale ervaringen die ze hadden meegemaakt tijdens de operaties die ze ondergingen voor hun verwondingen. Het is pas nadat ketamine ook recreatief begon te worden gebruikt [2], dat het dissociatieve effect, de letterlijke breuk tussen lichaam en geest, in de schijnwerpers kwam te staan.

In 1973, tegen het eind van de Vietnamoorlog, publiceerde de Iraanse psychiater E. Khorramzadeh een artikel over het gebruik van ketamine tijdens psychotherapie in Psychosomatic Journal. Dit leidde in Zuid-Amerika tot het verschijnen van verschillende therapieën waarin ketamine werd gebruikt als een middel voor psychoanalytische regressie. John C. Lilly publiceerde in 1978 zijn fenomenologische magnus opus The Scientist, dat zowel zijn eigen experimenten als dat van anderen in het veld een plaats gaf voor filosofische ondervraging. Lilly kwam tot de conclusie dat ketamine de deur opent voor ‘metaprogramming’ [3], een proces dat hij beschrijft als het bewust beïnvloeden van de synapsen om gedrag- en persoonlijkheidsveranderingen te veroorzaken. In hetzelfde jaar verscheen Journeys into the Bright World van Marcia Moore en haar man Howard Alltounian waarin de mogelijkheid om ketamine in Jungiaanse psychotherapie te gebruiken werd verkend. Krupitsky bracht ketamine in 1985 voor het eerst samen met verslavingstherapie. Krupitsky, hoofd van het onderzoeklaboratorium voor verslaving en psychofarmacologie in Sint Petersburg, ontwikkelde een ‘psychedelische therapie’ die, tot zijn eigen verbazing, zorgde voor abstinentie van alcohol voor minimaal een jaar bij 66% van zijn aan alcohol verslaafde proefpersonen (1995). In samenwerking met Strassman, bekend van zijn monumentale studie naar DMT en het boek The Spirit Molecule (2000) dat daarop volgde, publiceerde Krupitsky de resultaten van een onderzoek naar ketamine en heroïneverslaving. Hoewel ketamine geen blijvende effecten op onthouding veroorzaakte, zoals de onderzoekers in eerste instantie hoopten, ontstond er wel een merkbare verbetering in het ontwenningsproces. Hij schreef deze resultaten toe aan een positieve transformatie van het zelf-concept evenals aan een verandering in de emotionele, morele en spirituele attitudes van de proefpersonen.

Karl Jansen, vooraanstaand ketamine onderzoeker en voorstander van verdere psychotherapeutische integratie van de door ketamine teweeggebrachte ervaringen, voegt een belangrijk gegeven toe aan het werk van Krupitsky. Hij stelt namelijk dat de ervaring die ketamine teweeg brengt op zichzelf therapeutisch is. Jansen vergelijkt de ketamine ervaring met de staat van bewustzijn die men tijdens een bijna-doodervaring ervaart. Deze ervaring, net als bij ketamine, heeft volgens Jansen effect op de persoonlijkheid; het zou altruïstisch gedrag vergroten, angst voor de dood verlagen, en mensen minder materialistisch maken (2001).

Moderne neurowetenschappers gaan nog een stap verder dan Krupitsky; dat ketamine op zichzelf therapeutisch werkzaam is heeft volgens hen weinig te maken met de psychedelische ervaring. De ervaring als therapeutisch proces wordt vervangen door een neurochemisch mechanisme. De eigenschappen van de ervaring of de impressie daarvan zorgt niet meer voor het therapeutisch effect, het gaat hier om een interventie buiten het bewustzijn om. De door psychonauten [4] begeerde kwaliteiten zijn in de ogen van de neuropsycholoog vervelende bijwerkingen waar ketamine van moet worden ontdaan om het middel als potentieel antidepressivum te kunnen gaan gebruiken. Het groeiende succes van ketamine is volgens onderzoekers naar andere psychedelische stoffen een goede mogelijkheid om meer aandacht te krijgen voor hun resultaten. Het is echter wel de vraag of onderzoek naar de ervaring van psychedelica hierdoor niet een ondergeschikte rol zal gaan krijgen.

De effecten die ketamine lijkt te hebben op de gemoedstoestand van mensen met een depressie zijn eerder gerapporteerd door onderzoekers als John Krystal en Karl Jansen, maar tot Zarate et al. (2006) waren er nog geen robuuste dubbelblinde en placebogecontroleerde studies verricht. Zarate et al. vonden een sterk en snel antidepressief effect bij een enkele dosering ketamine. De duur van dit effect varieerde echter sterk tussen de proefpersonen, van twee dagen tot twee weken. Geconcludeerd werd dat ketamine, op dit moment, in ieder geval een rol kan spelen bij acute suïcidale episodes. Het is vooralsnog onbekend of en hoe het antidepressieve effect verlengd kan worden. Uit een meta-analyse van Baumeister et al. die werd gepubliceerd in Therapeutic Advances in Psychopharmacology (2014), blijkt dat er klinisch bewijs is voor de effectiviteit van ketamine bij depressie, hoewel samples binnen de beschreven studies nog relatief klein zijn. De resultaten rechtvaardigen in ieder geval verder onderzoek bij mensen met een ernstige en therapieresistente depressie. Ruud Kortekaas, neurowetenschapper aan het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG), is momenteel bezig met een onderzoek naar de langetermijneffecten (twintig weken) van de toediening van ketamine bij mensen waarbij gewone antidepressiva niet aanslaan [5]. Kortekaas schrijft de effecten van ketamine op de gemoedstoestand van zijn proefpersonen toe aan een verhoogde activiteit in de prefrontale kwab. “Het is alsof al die verroeste kraantjes in de hersenen, zegt Kortekaas in de Volkskrant (Mudde, 2012), “in één keer worden opengedraaid. Patiënten ervaren vaak binnen een uur sterke verbetering. Middelen als Prozac slaan, áls ze al werken, pas na een paar weken aan. Hier is het effect er meteen en het houdt dagen stand, in kleine pilotstudies bij ongeveer acht op de tien patiënten”. Ketamine stimuleert, ook in lage doseringen, synaptogenese, waardoor de plasticiteit van de hersenen toeneemt (Zarate 2006, Duman 2012). Rasmussen et al. stellen in Journal of Psychopharmacology (2013) dat een lage dosis ketamine via een infuus effectief werkt tegen depressie bij de helft van de proefpersonen. Rupert McShane, onderzoeker bij Oxford Health NHS Foundation Trust, rapporteert zelfs een effect van een paar maanden op basis van een kleine studie die gepubliceerd is in de Journal of Psychopharmacology (2012). In Kortekaas zijn studie zal aandacht geschonken worden aan het onderzoeken van de nuances van verschillende doseringen. Het onderzoek is uniek omdat gekozen is voor een orale toedieningsvorm, waar de meeste andere onderzoeken zich baseren op data verkregen door intraveneuze, intramusculaire of nasale toediening. Een orale toediening zou volgens Kortekaas kunnen zorgen voor een sterke groei in inzetbaarheid als antidepressivum. Ook de doseringen zijn laag en niet of nauwelijks psychoactief en zullen hierdoor hoogstens een minimale invloed hebben op het functioneren. Kortekaas heeft een randomized controlled trial (RCT) met 100 proefpersonen (50 placebo) opgezet waar vooraf aan de eerste toediening en drie weken daarna bij elke proefpersoon een functional magnetic resonance imaging scan (fMRI) zal worden gemaakt. “Mocht deze studie succesvol zijn”, zegt Kortekaas, “dan zou dat de eerste stap kunnen zijn om een zeer grote groep mensen, die niet reageren op de conventionele middelen, weer terug in de maatschappij te brengen”. “It’s exciting”, zegt psychiater en neurobioloog Duman (2012), “the hope is that this new information about ketamine is really going to provide a whole array of new targets that can be developed that ultimately provide a much better way of treating depression”.

Er zijn niet veel stoffen waarvan de toepassing zo vaak is heroverwogen als ketamine. Daarnaast sluiten de verschillende paradigma’s rondom ketamine elkaar niet uit. Het is mogelijk dat dezelfde stof in lage doseringen een antidepressivum is, in een hogere dosering psychedelisch wordt en in een nog hogere dosering totaal verdooft. De nuances hiertussen zullen uitvoerig onderzocht moeten worden, zeker wanneer ketamine voor een grote groep mensen als antidepressivum beschikbaar wordt.


 
[1] Ketamine als model voor schizofrenie (Fletcher et al., 2006), ‘body ownership’ (Fletcher et al., 2011), analgeticum (Menigaux et al., 2001), ‘sense of agency’ (Moore et al., 2013), tijd perceptie (Coul et al., 2011), morfine synergisme (Schulte et al., 2004).
[2] Recreatief gebruik van ketamine is voor het eerst gedocumenteerd in het begin van de jaren ’70 in de underground publicatie The Fabulous Furry Freak Brothers.
[3] Hij leent deze term van de computerwetenschappen waar metaprogrammeren het schrijven is van een computerprogramma dat zelf programma’s schrijft of manipuleert.
[4] Psychonautica verwijst naar het onderzoeksparadigma waarin de fenomenologie van psychoactieve stoffen onderzocht wordt.
[5] Individuen die niet reageren op SSRI’s (serotonine-heropnameremmers) en TCA’s (tricyclische antidepressiva).
 
Referenties 
Abrams, L. (2012). The Biggest Breakthrough in Depression Research in 50 years is… Ketamine? The Atlantic. Retrieved at: http://www.theatlantic.com/health/archive/2012/10/the-biggest-breakthrough-in-depression-research-in-50-years-is-ketamine/263400/
American Psychiatric Association. (2014). APA 167th annual meeting proceedings. Washington, DC: Author. Retrieved at: http://psychnews.psychiatryonline.org/newsarticle.aspx?articleid=1816463
Baumeister, D., Barnes, G., Giaroli, G., & Tracy, D. (2014). Classical hallucinogens as antidepressants? A review of pharmacodynamics and putative clinical roles. Therapeutic Advances in Psychopharmacology, 2045125314527985.
Coull, J. T., Morgan, H., Cambridge, V. C., Moore, J. W., Giorlando, F., Adapa, R., Corlett, P. R., Fletcher, P. C. (2011). Ketamine perturbs perception of the flow of time in healthy volunteers. Psychopharmacology (Berl) 218(3):543-56.
Diamond, P. R., Farmery, A. D., Atkinson, S., Haldar, J., Williams, N., Cowen, P. J., … & McShane, R. (2014). Ketamine infusions for treatment resistant depression: a series of 28 patients treated weekly or twice weekly in an ECT clinic. Journal of Psychopharmacology, 0269881114527361.
Duman, R. S., & Aghajanian, G. K. (2012). Synaptic dysfunction in depression: potential therapeutic targets. Science, 338(6103), 68-72.
Fletcher, P. C., Honey, G. D. (2006), Schizophrenia, ketamine and cannabis: evidence of overlapping memory deficits. Trends in the Cognitive Sciences 10(4):167-174.
Jansen, K. (2001). Ketamine: Dreams and Realities. MAPS (Multidisciplinary Association for Psychedelic Studies).
Khorramzadeh, E., & Lotfy, A. O. (1973). The use of ketamine in psychiatry. Psychosomatics, 14(6), 344-346.
Krupitsky E., Burakov, A., Romanova, T., Dunaevsky, I., Strassman, R., Grinenko A. (2002). Ketamine psychotherapy for heroin addiction: immediate effects and two-year follow-up. Journal of Substance Abuse Treatment, 23, 273-283.
Krupitsky, E. M. (1995). Ketamine psychedelic therapy (KPT) of alcoholism and neurosis. In: Yearbook of the European College for the Study of Consciousness (Leuner, H., ed.), pp.113-121. Berlin: Verlag Fur Wissenschaft und Bildung.
Lilly, C. J. (1978). The Scientist: A Novel Autobiography (1st ed.). Philadelphia: Lippincott.
Moore, M., & Alltounian, H. (1978). Journeys into the Bright World. Gloucester: Para Research Inc.
Moore, J. W., Dickinson, A., Fletcher, P. C. (2011). Sense of agency, associative learning, and schizotypy. Conscious Cogn 20(3):792-800.
Moore, J. W., Cambridge, V. C., Morgan, H., Giorlando, F., Adapa, R., Fletcher, P. C. (2013). Time, action and psychosis: using subjective time to investigate the effects of ketamine on sense of agency. Neuropsychologia 51(2):377-84.
Morgan, H. L., Turner, D. C., Corlett, P. R., Absalom, A. R., Adapa, R., Arana, F. S., Pigott, J., Gardner, J., Everitt, J., Haggard, P., Fletcher, P. C. (2011). Exploring the impact of ketamine on the experience of illusory body ownership. Biol Psychiatry 69(1):35-41.
Mudde, T. (2012). Trippen voor de Wetenschap. Volkskrant. Retrieved at: http://www.volkskrant.nl/vk/nl/2844/Archief/archief/article/detail/3327458/2012/10/06/Trippen-voor-de-wetenschap.dhtml
Rasmussen, K. G., Lineberry, T. W., Galardy, C. W., Kung, S., Lapid, M. I., Palmer, B. A. & Frye, M. A. (2013). Serial infusions of low-dose ketamine for major depression. Journal of Psychopharmacology, 27(5), 444-450.
Schulte, H., Sollevi, A., & Segerdahl, M. (2004). The synergistic effect of combined treatment with systemic ketamine and morphine on experimentally induced windup-like pain in humans. Anesthesia & Analgesia, 98(6), 1574-1580.
Strassman, R. (2001). DMT: The Spirit Molecule. NY: Bear & Co.
Zarate, C. A., Singh, J. B., Carlson, P. J., Brutsche, N. E., Ameli, R., Luckenbaugh, D. A. & Manji, H. K. (2006). A randomized trial of an N-methyl-D-aspartate antagonist in treatment-resistant major depression. Archives of general psychiatry, 63(8), 856-864.

Psychedelische Heropleving

Het wetenschappelijke tijdschrift The Journal of Psychoactive Drugs heeft de eerste editie in 2014 gewijd aan de heropleving van psychedelisch onderzoek. De artikelen zijn grofweg in te delen in vijf thema’s (LSD, MDMA, ayahuasca, cannabis, onderzoekskwesties en -instituten) en gaan in op belangrijke vraagstukken binnen het onderzoek naar psychedelica en het therapeutisch gebruik van deze middelen.

Het eerste artikel is een beschouwing van de voormalige, hedendaagse en toekomstige status van lysergeenzuurdiethylamide (LSD; Smith, Raswyck, & Dickerson Davidson, 2014). In het artikel wordt op chronologische wijze beschreven hoe de psychoactieve eigenschappen van LSD tot zowel positieve als negatieve reacties hebben geleid wat betreft het therapeutische gebruik, het gebruik voor militaire doeleinden, en wat betreft het recreatieve gebruik van dit middel. Het artikel eindigt met een overzicht van hedendaagse onderzoeksprojecten. In een tweede LSD-gerelateerd artikel wordt een kwalitatief onderzoek beschreven waarin naar de lange termijn ervaringen werd gevraagd van Tsjechische psychologen en psychiaters die op zichzelf experimenteerden met LSD in de jaren 1950 – 1970 (Winkler & Csémy, 2014). In het artikel worden ook diverse argumenten vóór deze vorm van zelf-experimentatie uiteengezet.

Twee review artikelen zijn gewijd aan het afwegen van de voor- en nadelen van het gebruik van MDMA in een therapeutische setting, en aan diverse onderzoekskwesties die betrekking hebben op het “Ecstacy Paradigma” (Cole, 2014; Parrott, 2014). In een ander artikel geeft Dr. Ben Sessa, een pionier op het gebied van hedendaagse psychotherapie gecombineerd met MDMA, zijn visie op de potentiële vruchtbare combinatie van psychiatrie en psychedelica (Sessa, 2014).

In New-Mexico, de eerste staat van de Verenigde Staten waarin het medische gebruik van cannabis ter bestrijding van de symptomen van een posttraumatische stressstoornis (PTSS) werd toegestaan, verzamelden Greer, Grob, and Halberstadt (2014) retrospectief gegevens om een indruk te krijgen van de gevolgen van deze wetsaanpassing. De onderzoekers concludeerden voorzichtig dat het gebruik van cannabis geassocieerd lijkt te zijn met een vermindering van PTSS symptomen, en benadrukken de noodzaak van een onderzoek met een experimenteel karakter.

Een inspirerende bijdrage aan deze speciale editie wordt geleverd door twee artikelen waarin de geschiedenis en toekomst van het Heffter Research Institute en de Multidisciplinary Association for Psychedelic Studies (MAPS) worden belicht (Emerson, Ponté, Jerome, & Doblin, 2014; Nichols, 2014). Zoals de hoofdredacteur Terry Chambers in het voorwoord vermeldt: ‘…deze editie van het tijdschrift is géén alomvattende bundel met als doel de lezer te informeren over de eigenschappen en het gebruik van psychedelische drugs, maar geeft een indicatie van het serieuze en interessante onderzoek dat momenteel gedaan wordt over dit onderwerp.’ De heropleving is gaande, en we verwachten dat de Nederlandse wetenschap zich hier snel bij aansluit!

Het tijdschrift staat online gepubliceerd en de abstracts van de individuele artikelen zijn ook te vinden op onze website.


 
Referenties
Cole, J. C. (2014). MDMA and the “Ecstasy Paradigm.” Journal of Psychoactive Drugs, 46(1), 44–56. doi:10.1080/02791072.2014.878148
Emerson, A., Ponté, L., Jerome, L., & Doblin, R. (2014). History and Future of the Multidisciplinary Association for Psychedelic Studies (MAPS). Journal of Psychoactive Drugs, 46(1), 27–36. doi:10.1080/02791072.2014.877321
Greer, G. R., Grob, C. S., & Halberstadt, A. L. (2014). PTSD Symptom Reports of Patients Evaluated for the New Mexico Medical Cannabis Program. Journal of Psychoactive Drugs, 46(1), 73–77. doi:10.1080/02791072.2013.873843
Heffter Research Institute. 2012. Our Research. Available at: http://www. heffter.org/research-hucla.htm.
Krupitsky, E. M., Burakov, A. M., Dunaevsky, I. V, Romanova, T. N., Slavina, T. Y., & Grinenko, A. Y. (2007). Single versus repeated sessions of ketamine-assisted psychotherapy for people with heroin dependence. Journal of Psychoactive Drugs, 39, 13–19. doi:10.1080/02791072.2007.10399860
Loizaga-Velder, A., & Verres, R. (2014). Therapeutic Effects of Ritual Ayahuasca Use in the Treatment of Substance Dependence—Qualitative Results. Journal of Psychoactive Drugs, 46(1), 63–72. doi:10.1080/02791072.2013.873157
Nichols, D. E. (2014). The Heffter Research Institute: Past and Hopeful Future. Journal of Psychoactive Drugs, 46(1), 20–26. doi:10.1080/02791072.2014.873688
Parrott, A. C. (2014). The Potential Dangers of Using MDMA for Psychotherapy. Journal of Psychoactive Drugs, 46(1), 37–43. doi:10.1080/02791072.2014.873690
Sessa, B. (2014). Why Psychiatry Needs Psychedelics and Psychedelics Need Psychiatry. Journal of Psychoactive Drugs, 46(1), 57–62. doi:10.1080/02791072.2014.877322
Smith, D. E., Raswyck, G. E., & Dickerson Davidson, L. (2014). From Hofmann to the Haight Ashbury, and into the Future: The Past and Potential of Lysergic Acid Diethlyamide. Journal of Psychoactive Drugs, 46(1), 3–10. doi:10.1080/02791072.2014.873684
Winkler, P., & Csémy, L. (2014). Self-Experimentations with Psychedelics Among Mental Health Professionals: LSD in the Former Czechoslovakia. Journal of Psychoactive Drugs, 46(1), 11–19. doi:10.1080/02791072.2013.873158

Hofmann’s wens komt uit

Na 40 jaar zonder onderzoek, lijken de resultaten van een recente pilotstudie vervolgonderzoek naar het gebruik van lyserginezuurdiëthylamide (LSD) als hulpmiddel bij psychotherapie te rechtvaardigen. Gasser et al. (2014) onderzochten of LSD in combinatie met psychotherapie doodsangst, gerelateerd aan een levensbedreigende ziekte, kon verminderen.

De participanten in de dubbel-blinde, gerandomiseerde, actieve placebo-gecontroleerde studie werden geselecteerd uit een populatie van patiënten die gediagnosticeerd waren met een levensbedreigende ziekte. De participanten werden willekeurig verdeeld over twee groepen (milde-dosis placebo-gecontroleerd, matige-dosis experimentele groep) en ondergingen twee therapeutische sessies met LSD ter aanvulling op de psychotherapeutische sessies. Aan degenen die aanvankelijk waren ingedeeld bij de milde-dosis placebo gecontroleerde groep, werd aangeboden om deel te nemen in een tweede serie sessies met matige dosis LSD (open-label crossover groep). Het belangrijkste resultaat uit het onderzoek was dat, met elke cumulatieve LSD sessie, de mate van angst afnam bij de participanten in de groep die een matige dosis ontving, maar niet in de groep met de lage dosis. In laatstgenoemde groep herhaalde dit patroon zich tijdens de deelname aan de tweede serie sessies waarin de matige dosis werd aangeboden aan de patiënten. De voordelen van de met LSD-gecombineerde psychotherapie leken zich langdurig te manifesteren. Hoewel er volgens de onderzoekers nog een hoop te winnen is wat betreft de wetenschappelijke betrouwbaarheid en validiteit (zoals zij zelf al aangeven een grotere steekproef en een minder eenvoudig te discrimineren placebo), kan er op basis van de reacties van de patiënten gesteld worden dat het klinische onderzoek geslaagd is. Het merendeel gaf aan dat ze de voorkeur zouden hebben voor meer dan twee LSD sessies en een langere behandelperiode.

Niet alleen leverde het onderzoek veelbelovende resultaten op over het controversiële gebruik van een als Schedule 1 geclassificeerd middel (21 U.S.C. § 812) in een therapeutische setting, de publicatie ontving ook internationale media-aandacht (Carey, 2014; Healey, 2014; Connor, 2014), wat een toename van de publieke interesse in onderzoek naar psychedelica suggereert. Hoewel de psychoactieve effecten van LSD al snel na ontdekking als zeer waardevol werden beschouwd voor experimenteel onderzoek en psychiatrische behandeling (Passie, Halpern, Stichtenoth, Emrich, & Hintzen, 2008), was de reputatie van dit middel de afgelopen 40 jaar vooral dat van een gevaarlijke drug (SAMHSHA, 2008). In navolging van een recent klinisch onderzoek met psilocybine (Grob et al., 2011), draagt de huidige studie bij aan een heropleving van een wetenschappelijke stroming die het belang van psychedelica als instrument voor psychiatrisch onderzoek erkent. Met de hervatting van onderzoek naar het therapeutisch potentieel van LSD, hopen de onderzoekers een ‘levenslange wens te hebben vervuld’ van zijn schepper, Albert Hofmann, aan wie het artikel van dit onderzoek is opgedragen.


 
Referenties
Carey, B. (2014, March 4). LSD, Reconsidered for Therapy. The New York Times. Retrieved from http://www.nytimes.com
Connor, S. (2014, March 6). Can LSD ease our fear of death? First scientific study in 40 years shows positive results. The independent. Retrieved from http://www.independent.co.uk
Gasser, P., Holstein, D., Michel, Y., Doblin, R., Yazar-Klosinski, B., Passie, T., Brenneisen, R. (in press). Safety and Efficacy of Lysergic Acid Diethylamide-Assisted Psychotherapy for Anxiety Associated With Life-threatening Diseases. The Journal of Nervous and Mental Disease
Grob, C. S., Danforth, A. L., Chopra, G. S., Hagerty, M., McKay, C. R., Halberstadt, A. L., & Greer, G. R. (2011). Pilot study of psilocybin treatment for anxiety in patients with advanced-stage cancer. Archives of General Psychiatry, 68, 71–78. doi:10.1001/archgenpsychiatry.2010.116
Healy, M. (2014, March 5). First trial of LSD as medicine in 40 years shows promise. The Los Angeles Times. Retrieved from http://www.latimes.com
Passie, T., Halpern, J. H., Stichtenoth, D. O., Emrich, H. M., & Hintzen, A. (2008). The pharmacology of lysergic acid diethylamide: a review. CNS Neuroscience & Therapeutics, 14, 295–314. doi:10.1111/j.1755-5949.2008.00059.x
SAMHSA. Available at http://www.oas.samhsa.gov/ecstasy.htm, 2006. Accessed on 08 March 2014.
U.S. Food and Drug Administration. (2009, June 6). Controlled Substance Act. Retrieved from http://www.fda.gov/regulatoryinformation/legislation/ucm148726.htm

Nieuwe studie verklaart mogelijk effecten 'paddo's'

Uit nieuw onderzoek van een groep van vooral Britse wetenschappers, op basis van fMRI-hersenscans, is gebleken dat het innemen van psilocybine (de werkzame stof in paddo’s) bij proefpersonen de activiteit in bepaalde hersendelen vermindert. Dit geldt vooral voor de hersendelen die betrokken zijn bij het kanaliseren en filteren van informatie.

Dit verklaart wellicht waarom gebruikers vaak melden dat ze onder invloed van paddo’s indrukken en gevoelens ervaren die normaal gesproken voor ze verborgen blijven. Wanneer door de hersenen informatie minder goed gefilterd en gestuurd wordt, kunnen immers meer indrukken ons bewustzijn bereiken. Ook kan dit wellicht verklaren waarom gebruikers na het gebruik van paddo’s vaak nieuwe inzichten melden, soms met therapeutisch effect.

Een andere aanwijzing voor het therapeutische effect van psilocybine, is dat in dit onderzoek bleek dat de activiteit van de mediale prefrontale cortex afnam na het toedienen van psilocybine, een hersengebied dat bij depressieve mensen juist extra actief is.

Deze nieuwe resultaten komen opvallend overeen met de ideeën van Aldous Huxley (1894-1963). Huxley zag het brein vooral als een instrument dat informatie voor het bewustzijn behapbaar maakt, en stelde dat psychedelische middelen deze filterende functie van het brein tijdelijk doen verminderen.

Klik hier voor de abstract van de studie en een linke naar de volledige tekst.

Nieuwe studie verklaart mogelijk effecten ‘paddo’s’

Uit nieuw onderzoek van een groep van vooral Britse wetenschappers, op basis van fMRI-hersenscans, is gebleken dat het innemen van psilocybine (de werkzame stof in paddo’s) bij proefpersonen de activiteit in bepaalde hersendelen vermindert. Dit geldt vooral voor de hersendelen die betrokken zijn bij het kanaliseren en filteren van informatie.

Dit verklaart wellicht waarom gebruikers vaak melden dat ze onder invloed van paddo’s indrukken en gevoelens ervaren die normaal gesproken voor ze verborgen blijven. Wanneer door de hersenen informatie minder goed gefilterd en gestuurd wordt, kunnen immers meer indrukken ons bewustzijn bereiken. Ook kan dit wellicht verklaren waarom gebruikers na het gebruik van paddo’s vaak nieuwe inzichten melden, soms met therapeutisch effect.

Een andere aanwijzing voor het therapeutische effect van psilocybine, is dat in dit onderzoek bleek dat de activiteit van de mediale prefrontale cortex afnam na het toedienen van psilocybine, een hersengebied dat bij depressieve mensen juist extra actief is.

Deze nieuwe resultaten komen opvallend overeen met de ideeën van Aldous Huxley (1894-1963). Huxley zag het brein vooral als een instrument dat informatie voor het bewustzijn behapbaar maakt, en stelde dat psychedelische middelen deze filterende functie van het brein tijdelijk doen verminderen.

Klik hier voor de abstract van de studie en een linke naar de volledige tekst.

Lezing Amsterdam: Psychedelica als medicijn?

vspvu

De VSPVU organiseert samen met Stichting OPEN een lezing over het geneeskrachtige potentieel van psychedelica, op maandag 3 februari aan de VU in Amsterdam. Kunnen ibogaïne en andere stoffen helpen om van een zware verslaving of andere problemen af te komen?

Joost Breeksema, voorzitter van Stichting OPEN, opent de lezing met een overzicht van recent en historisch onderzoek naar de psychotherapeutische toepassingen van psychedelica. Daarna gaan Maarten Belgers en Thomas Knuijver, beiden verslavingsarts bij Iriszorg, dieper in op ibogaïne en hun onderzoek hiernaar. Wat is de wetenschappelijke kennis over ibogaïne tot nu toe, waarom willen zij dit middel onderzoeken, en hoe ziet dit onderzoek eruit?

Meld je hier alvast aan op het Facebook event.

Praktische informatie:

Waar: Vrije Universiteit. Van der Boechorststraat 7, Amsterdam.

Wanneer: Maandag 03 februari 2014. Van 16:00 tot 18:00 uur.

Prijs: Leden VSPVU €3,-. Overig: €4,50

Kaartverkoop in de VSPVU-kamer en aan de deur (alleen contact geld). Er zijn 150 plaatsen beschikbaar. We verwachten een grote opkomst dus wacht niet te lang met een kaartje kopen.

22 May - Delivering Effective Psychedelic Clinical Trials

X