Als psychofarmacoloog heeft Felix Hasler samen met Franz Vollenweider meer dan tien jaar onderzoek gedaan naar de farmacologie van psilocybine aan de Universiteit van Zürich. Vlak daarna publiceerde hij zijn boek “Neuromythology”, waarin hij ingaat tegen de hedendaagse hype binnen het gebied van de neurowetenschappen en pleit voor een meer gematigde en bescheiden manier van wetenschap bedrijven. Felix is ook lid van het neuroculturelab, een multimediaproject dat zich richt op bewustmaking aangaande het moderne beeld van het ‘zelf’ dat door hersenonderzoekers wordt gesuggereerd en waarover onder filosofen hevig wordt gedebatteerd. We spraken elkaar in Berlijn, waar hij momenteel te gast is als onderzoeker aan de Berlin School of Mind and Brain (Humboldt Universiteit), en hadden het over de hedendaagse tendensen binnen de neurowetenschappen, psychische stoornissen en de medische toepassing van psychedelica.
Psychische stoornissen zijn in opkomst en onderzoekslaboratoria wereldwijd proberen farmacologische interventie te verbeteren, variërend van het zoeken naar biomarkers voor schizofrenie tot het genetisch screenen voor depressie. In jouw boek “Neuromythology” uit je twijfels over het succes van dergelijke biopsychiatrische experimenten. Kan je kort uitleggen waarom?
Het grote modewoord waar we het hier over hebben is “gepersonaliseerde geneeskunde”. Dit creëert de indruk dat psychische stoornissen binnenkort op individuele manier kunnen worden behandeld. Ik moet hieraan toevoegen dat het hier gaat over farmacologische behandeling, aangezien psychoanalyse natuurlijk altijd al een erg individuele methode was om met psychische stoornissen om te gaan. Binnen de biomedische context van psychische stoornissen denk ik dat “gepersonaliseerde geneeskunde” een grote illusie is. We hebben nog steeds geen idee hoe depressie uit het brein voortkomt – voor zover dat überhaupt het geval is. Zelfs binnen de somatische geneeskunde werkt gepersonaliseerde geneeskunde tot nu toe maar in twee gevallen. Dit is het geval met Herceptine, een chemostaticum tegen bepaalde typen borstkanker. Het is bekend dat tumorcellen verschillende hoeveelheden produceren van het eiwit waaraan het medicijn zich bindt. Hoe hoger deze eiwitexpressie, hoe efficiënter geneesmiddel. Ten tweede kunnen sommige medicijnen “persoonlijk” voorgeschreven worden wanneer het bekend is of de patiënt de voorgeschreven stof snel of traag metaboliseert. Met deze kennis kan een overdosering worden vermeden. Maar voornamelijk in de psychiatrie functioneren de enige geneesmiddelen die tegenwoordig beschikbaar zijn, zoals bijvoorbeeld antidepressiva, erg aspecifiek.
Zijn het de onderzoeksmethoden die moeten worden verbeterd om ooit een geïndividualiseerde behandeling voor psychische stoornissen mogelijk te maken? Of is het simpelweg onmogelijk om de etiologie van ziektes te begrijpen in zo’n complex systeem als dat van de menselijke hersenen?
Als je terugblikt op de geschiedenis van de psychiatrie, dan is er altijd al een onderscheid geweest tussen psychiatrische en neurologische stoornissen. Stoornissen die behandeld konden worden met de klassieke medische interventies (medicijnen, operatie, vervangende middelen, etc.) en stoornissen waarbij dat niet het geval was. Tegenwoordig hebben we een complexere situatie waar dit onderscheid al zo goed als opgegeven is. Alles valt nu, althans in het academische discours, onder de overkoepelende term “neuropsychiatrische stoornissen”. Er zijn zeker voorbeelden van psychische symptomen die op neurologische basis verklaard kunnen worden, zoals dementie met psychotische episodes of de ziekte van Huntington. Maar bij andere aandoeningen, zoals depressie en schizofrenie, lijkt het er heel anders voor te staan. Hierdoor denk ik dat er in de toekomst geen specifieke en daadwerkelijk succesvolle behandelingen met geneesmiddelen zullen zijn voor psychische stoornissen. Er bestaat niet zoiets als een “depressief brein”. Daarom kennen we niet eens de beoogde configuratie van een “niet-depressief brein”idie we zouden kunnen herinstalleren door middel van een of andere biomedische behandeling. Een reden hiervoor is de immense fysiologische variatie tussen menselijke hersenen. De expressie van, bijvoorbeeld, een specifieke serotoninetransporter die betrokken zou zijn bij depressie fluctueert een aantal honderden procenten als de onderzoekspopulatie groot genoeg is. Dus is het erg moeilijk om een algemene hypothese op te stellen over gezonde of zieke hersenfysiologie met betrekking tot depressie. Focussen op geïsoleerde neurotransmittersystemen, zoals dat van serotonine, om vervolgens hun werking te veranderen (bv. door middel van SSRI’s) is weinig effectief gebleken. Neuronen worden niet depressief, alleen mensen doen dat. Psychische stoornissen zijn naar mijn idee bewustzijnsstoornissen en moeten daarom op een meer holistische manier behandeld worden, waarbij de mens in zijn geheel in beschouwing wordt genomen. Ik ben me ervan bewust dat veel biologische psychiaters hetzelfde zeggen. Maar kijkend naar de huidige klinische praktijk, lijkt dit op niets minder dan huichelarij.
Als je zegt dat voorgeschreven medicatie tegen depressie en schizofrenie niet echt een medisch nut hebben voor de patiënten, volgt daar dan uit dat de definities en medische behandelingen van deze stoornissen slechts oplichterij zijn met als doel alsmaar meer medicijnen te verkopen?
Er zijn natuurlijk criteria om psychische stoornissen te kunnen classificeren als wegwijzer voor medische behandelingen. De processen achter deze classificaties hebben echter geen wetenschappelijke basis. De gehele psychologische diagnostiek wordt in feite bepaald door de leden van de American Psychiatric Association (APA) die hun resultaten verzamelen in de DSM, de Diagnostic and Statistical Manual for Mental Disorders. Het is een vrij eenvoudig systeem van consensus onder deskundigen dat definieert welke psychologische staat als psychische stoornis wordt beschouwd en welke niet. Vanuit deze vrij willekeurige definities komen modieuze klachten voort bij mensen, die objectief gezien geen pathologische significantie hebben. Iemand die van nature introvert is kan dus worden gediagnosticeerd met een sociale angststoornis en behandeld worden met SSRI’s. Dat is een klassiek voorbeeld. Anderzijds worden sommige stoornissen steeds zeldzamer binnen de klinische praktijk – zoals catatone schizofrenie – of verdwijnen ze helemaal uit het diagnostisch handboek, zoals hysterie, een veelgestelde diagnose ten tijde van Sigmund Freud. Ik zou niet zo ver willen gaat om te zeggen dat depressie een zoveelste mythe is die Big Pharma bedacht heeft, al is het interessant dat steeds meer mensen de diagnose depressie krijgen zonder duidelijk bewijs dat er inderdaad meer depressieve patiënten zijn dan tientallen jaren geleden…
…omdat melancholische fases die iedereen wel eens ervaart, omdat ze van nature voorkomen, worden gepathologiseerd?
Precies! De farmaceutische bedrijven hebben een intrinsiek belang bij het toenemende aantal psychiatrische patiënten – op papier tenminste – zodat ze hun producten kunnen verkopen. Met de eerder genoemde kunstmatige definities van psychische stoornissen is dit makkelijk haalbaar. Hun instrument is de zogenaamde “ziektevoorlichtingscampagne”. Dit gebeurt in overeenstemming met patiëntenorganisaties en wordt natuurlijk gesponsord door de farmaceutische bedrijven in kwestie. Het resultaat van zo’n campagne is dat mensen horen dat als zij symptoom abc ervaren, ze naar de dokter moeten gaan om zich te laten checken op ziekte xyz. Dan worden ze een patiënt die ze eigenlijk niet zijn en moeten ze medicatie nemen die ze niet nodig hebben.
Ik begrijp je argumenten wel, maar zou je als neurofarmacoloog niet juist een voorstander moeten zijn van zulke farmacologische ontwikkelingen? Tijdens een symposium ter ere van Albert Hofmann’s 100e verjaardag in 2006 was je er nog van overtuigd dat een meer gedetailleerde analyse van het serotonerge neurotransmittersysteem automatisch zou leiden tot een beter begrip van sommige psychische stoornissen.
Tien jaar geleden was ik er inderdaad nog van overtuigd dat er zoiets bestaat als een “neurochemisch zelf”. Daar bedoel ik mee dat bewuste ervaringen en mentale stoornissen op reductionistische wijze verklaard kunnen worden door de neurobiologische fundamenten van deze psychische staten op wetenschappelijke wijze te onderzoeken. Hallucinogenen zoals psilocybine zijn in dat opzicht een perfect instrument, omdat ze farmacologisch gezien erg specifiek werken op bepaalde serotonerge receptoren en op psychologisch vlak resulteren in een diepgaande bewustzijnsverandering. Ik ben nog steeds een groot voorstander van onderzoek naar psychedelica omdat ik geloof dat ze veel potentieel bevatten voor psychiatrische behandelingen. Maar ik ben er ook sterk van overtuigd dat noch de psychedelische ervaring, noch psychische stoornissen kunnen worden verklaard door simpele wijzigingen in de hersenchemie. Wat ontbreekt, is een holistische kijk op de psyche, waarbij zowel het geïsoleerde brein als de gehele persoon als sociaal en politiek wezen in acht worden genomen.
Met welke vaardigheden zou je toekomstige onderzoekers uitrusten die het brein zouden willen onderzoeken binnen deze context van psychedelica en psychische stoornissen, zodat ze dit doel van wetenschappelijk holisme kunnen nastreven?
Ik geloof dat bescheidenheid een zeldzame eigenschap is waarvan ik zou willen dat deze meer zou worden gecultiveerd onder jonge wetenschappers. Vooral binnen de medische aspecten van het onderzoek bestaat er een enorme misvatting in de geest van studenten, die denken dat de wetenschap altijd uitkomt bij axiomatische theorieën die voor eeuwig meegaan. Dit is helemaal niet het geval! Iedereen zou een college over de geschiedenis van de wetenschap moeten volgen zich een idee te vormen over welke aspecten van de natuur kunnen worden bestudeerd en welke niet. Dit is ook belangrijk om inzicht te krijgen in de filosofische vraag van wat er überhaupt gekend kan worden en tot op welke hoogte onderzoeksresultaten geïnterpreteerd mogen worden zodat ze nog steeds gevalideerd kunnen worden. Een voorbeeld hiervan zijn de EEG-experimenten uitgevoerd in de jaren 1920. Wetenschappers waren ondubbelzinnig duidelijk over hun claim dat deze gevisualiseerde hersengolven de biologische fundering waren om het fenomeen van bewustzijn te verklaren. Of kijk naar het onderzoek naar frenologie in de 19e eeuw. Voorstanders van deze theorie waren ervan overtuigd dat ze criminelen konden identificeren door de vorm van hun schedels te meten. Vandaag de dag zoeken neurowetenschappers biologische markers in de hersenen en in de genen die crimineel gedrag zouden kunnen voorspellen. Critici van deze “voorspellende neurowetenschap” zeggen dat dit niets anders is dan een vernieuwde vorm van frenologie. Een kritische houding tegenover wetenschappelijke claims is erg belangrijk, vooral binnen de neurowetenschappen.
Jij hebt zelf tien jaar lang binnen dit gebied gewerkt aan de ETH Zürich samen met Franz Vollenweider, een van de pioniers van de tweede golf van psychedelisch onderzoek. Wat was je motivatie hierachter?
Aan de ene kant was het het fundamenteel onderzoek binnen het neurowetenschappelijke veld dat ik erg interessant vond. Anderzijds ging het me om het wetenschappelijke onderzoek naar het menselijk bewustzijn. Stoffen als psilocybine zijn perfect voor die taak omdat ze een ideale interface laten zien tussen biologie en de ziel, de psyche of hoe je het psychische onderdeel van de menselijke ervaring ook wil noemen. Er is ook het veld van “experimentele psychopathologie” met psychedelica, maar ik ben sceptisch over het epistemisch en praktisch nut van het paradigma van de “modelpsychose”. Ik ben een uitgesproken voorstander van het onderzoek naar de medische eigenschappen van psychedelica, maar ik vraag me af of het mogelijk is om objectieve wetenschappelijke inzichten in hallucinogenen te krijgen, gezien de subjectieve aard van de psychedelische ervaring. In Zürich leerde ik hoe extreem moeilijk het is om bepaalde bewustzijnstoestanden die voortkomen uit stoffen als psilocybine met wetenschappelijke middelen te verklaren.
Denk je dat dat echt noodzakelijk is? Is het, in het geval van geestverruimende drugs, niet de subjectieve beleving van de ervaring zelf die het genezingsproces van de patiënt teweegbrengt?
Het hangt ervan af over welke stof we het hebben. Als we het hebben over MDMA denk ik dat de behandeling altijd een dieptepsychologische benadering moet hebben om het maximale effect te bereiken – kijk bijvoorbeeld naar MDMA-ondersteunde psychotherapie tegen posttraumatische stressstoornis. Met ketamine voor het behandelen van depressie ben ik er niet zeker van of een “volledige” ervaring noodzakelijk is om te kunnen profiteren van de medische eigenschappen. Het antwoord op deze vraag hangt ook in grote mate af van de persoon aan wie je het vraagt. Een medicijnman in Peru die met ayahuasca werkt zal het niet veel uitmaken wat de farmacologische principes achter DMT zijn. Het is “moeder Ayahuasca” die de ziel van de patiënten behandelt. Ik houd wel van dat idee omdat het past binnen het holistische principe van genezing waar ik het over had. Een biopsychiater in de westerse wereld, aan de andere kant, zou waarschijnlijk erg geïnteresseerd zijn in de biochemische mechanismen die een dergelijke substantie zal creëren, zodat hij analogen kan synthetiseren die als geneesmiddelen verkocht kunnen worden.
Hoe denk je over de toekomst van de psychedelische wetenschap?
Iedereen die zelf een psychedelische trip heeft ervaren zou het ermee eens zijn dat stoffen als psilocybine en LSD erg krachtig zijn en erg effectieve hulpmiddelen zouden kunnen zijn. Afsnijroutes naar het diepste van je ziel – en mogelijk naar de wortels van je psychische problemen. Maar psychedelica zijn als een scalpel; er kan veel schade worden aangericht wanneer er verkeerd mee wordt omgegaan. Iedere ervaring is het begin van een onzekere reis. Die reis zou kunnen eindigen in iets moois, iets vol betekenis, een eye-opener en zelfs een levensveranderende ervaring, maar je zou ook in een horrortrip kunnen belanden. Zowel de toekomst van wetenschappelijk onderzoek als de acceptatie van psychedelische behandelingen in de maatschappij zullen afhangen van de mate waarin de afloop van een psychedelische ervaring kan worden gecontroleerd en gestuurd. Maar ook hier geldt dat er veel variatie bestaat binnen de psychedelische ervaring. En in biomedisch onderzoek is er altijd het probleem van de impact van een wetenschappelijk klinische setting op de ervaring. Bij de PET-studies met psilocybine die we in Zürich hebben gedaan, zagen we dat de proefpersonen die zich in hun innerlijke wereld konden keren het onderzoek als erg positief ervoeren, waar anderen die zich concentreerden op de buitenwereld het erg moeilijk hadden, vanwege de anxiogene steriele high-tech omgeving van het PET-centrum in het ziekenhuis. Het was ongeveer 50:50. Maar hoe wil je van tevoren voorspellen wie wat voor ervaring zal hebben?
Wat is je advies aan iemand die ook psychedelische wetenschap zou willen bedrijven?
Helaas denk ik niet dat er een algemeen plan of zelfs ook maar een academisch curriculum is dat je kan volgen. Het hangt voor een groot deel af van de politieke omgeving. Zwitserland is bijvoorbeeld een vrij ideaal land om psychedelisch onderzoek te doen omdat de politici en gezondheidsambtenaren niet erg ideologisch zijn ingesteld maar voornamelijk pragmatische bureaucraten zijn. Je kan onderzoek doen naar zo goed als elke stof als je experimentele design goed is, het onderzoek serieus is opgezet en wordt uitgevoerd op strikt wetenschappelijke wijze. Natuurlijk moeten ethische commissies het eens worden over je onderzoeksplan en bevestigen dat je proefpersonen geen risico lopen om nadelige gevolgen te ondervinden. Als dat het geval is, zal de Zwitserse regering je onderzoek niet alleen tolereren maar het ook actief ondersteunen. In de VS zou het natuurlijk een goed idee zijn om te praten met Rick Doblin van MAPS, een man met een missie die al sinds de jaren 1990 pleit voor de medische toepassing van psychedelica. Een reden waarom onderzoek met LSD en andere psychedelica in de toekomst misschien makkelijker wordt, is dat hallucinogenenonderzoek “2.0” totaal gedepolitiseerd is geraakt en geen maatschappelijke revolutie meer beoogt. Hedendaagse “neuropsychedelia” – een term bedacht door antropoloog Nicolas Langlitz – heeft absoluut niks te maken met een politieke propaganda zoals die van Timothy Leary. Dus er is een kans dat psychedelisch onderzoek zelfs onderdeel kan worden van het mainstream biomedisch onderzoek, op z’n minst tot op zekere hoogte. In het geval van ketamine is dit zelfs al aan de gang.
Stel dat je alle middelen voor een wetenschappelijk onderzoek tot je beschikking had, welke vraag zou je dan graag beantwoord willen zien?
De centrale vraag is nog steeds – en zal waarschijnlijk nog lang blijven – hoe bewustzijn voortkomt uit hersenprocessen. Het hebben van een brein lijkt een noodzakelijke voorwaarde te zijn voor bewustzijn. Maar is het genoeg om het fenomeen in zijn geheel te verklaren? Het lijkt me niet erg evident dat de “geest is wat de hersenen doen”, iets waar de westerse wetenschap het lang geleden over eens is geworden. Misschien is bewustzijn een fundamentele eigenschap van het universum, zoals een negatieve lading dat is van een elektron of zwaartekracht dat is van massa. En er is een nog fundamentelere vraag: Waarom is het überhaupt zo dat we niet slechts stimulus-responsautomaten zijn, maar dat we bewuste ervaringen hebben zodat we rationeel en emotioneel kunnen navigeren in een persoonlijke en subjectieve wereld? Er zijn veel theorieën die proberen om deze vragen te beantwoorden, sommige erg wetenschappelijk, andere minder. Maar ik ben er nog geen enkele tegengekomen die echt overtuigend is of zelfs maar praktisch verifieerbaar. Persoonlijk heb ik de – toegegeven – onwetenschappelijke intuïtie dat psychedelica een sleutel kunnen zijn tot het antwoord.