In een recente publicatie onderzochten Tupper et al. (2015) [1] het nieuwe en opnieuw in zwang geraakte therapeutische paradigma waarin psychedelische substanties gebruikt worden om psychische gezondheidsklachten te behandelen. Het artikel geeft een overzicht van recent onderzoek met patiënten en presenteert inzichten over hoe dit paradigma vooruitgang zou kunnen boeken.
In tegenstelling tot het onderzoek in de jaren ‘60 en ‘70, toen non-gerandomiseerde en niet-geblindeerde methoden en onethische procedures het onderzoek in diskrediet brachten, laat deze nieuwe lichting studies zien dat onderzoek naar psychedelica als therapeutische middelen zich kan houden aan moderne wetenschappelijke, ethische en veiligheidsstandaarden.
Eerst wordt er gekeken naar de behandeling van angststoornissen, met een overzicht van drie recente onderzoeken met patiëntenpopulaties die worstelen met levenseinde-angst (LSD en psilocybine) en autisme-gerelateerde sociale angsten (MDMA). Het artikel vervolgt met onderzoek over verslaving, met studies die gebruik maken van psilocybine (alcohol- en tabakverslaving) en therapie ondersteund door ayahuasca (verschillende verslavende substanties); deze laatste is dan vooral onderzocht door observationeel onderzoek. Tot slot kijkt de review naar onderzoek naar het gebruik van MDMA-ondersteunde psychotherapie voor PTSS.
Samengevat leveren de onderzochte studies aanwijzingen op dat het onderzoek goed loopt en dat het aan positieve publiciteit wint. Echter wordt ook de aandacht gevestigd op het feit dat dit onderzoek extra voorzichtig en nauwlettend moet worden uitgevoerd met het oog op mogelijke gevaren en letsel. Bij patiënten met mentale stoornissen of een aanleg voor dergelijke aandoeningen kunnen psychotische episodes voorkomen[2], alsook Hallucinogen Persisting Perception Disorder (HPPD), dat een continue aanwezigheid van perceptuele verstoringen met zich meebrengt.[3] Dit soort bijwerkingen komen evenwel vrij weinig voor in de algemene populatie, en als ze zich voordoen, dan is dat meestal doordat de drugs in een ongecontroleerde setting worden gebruikt. Vanwege deze gevaren gaat psychedelisch onderzoek gepaard met een nauwkeurige screening van deelnemers, en in de regel worden mensen met psychose in de familiegeschiedenis uitgesloten van deelname.
De auteurs vervolgen met een beschouwing van de mogelijke voordelen die zouden kunnen ontstaan als de wetenschap vrijer zou zijn in haar onderzoek naar de werking van psychedelica op neurologisch niveau. Zo zou het verband tussen hersenen, geest en bewustzijn beter kunnen worden ontrafeld, en de werkingsmechanismen van deze middelen zouden kunnen worden ontdekt, wat zou leiden tot optimale therapeutische protocollen met bepaalde psychedelica voor bepaalde aandoeningen. Bovendien wijzen ze op de hoge wereldwijde kosten van de mentale gezondheidszorg, en stellen ze dat dergelijk onderzoek economisch verantwoord is, gezien de langetermijnverwachtingen van goedkopere en korter durende behandelingstrajecten in vergelijking met de huidige methoden.
De review eindigt met een uitzicht op hoe dit paradigma zich zou kunnen ontwikkelen, en oppert dat de curricula van geneeskunde-opleidingen wellicht bijgesteld zouden moeten worden, met gespecialiseerde klinische training voor zorgprofessionals in deze behandelrichtingen. Over het geheel genomen ziet dit nieuwe paradigma er veelbelovend uit: het zou kunnen bijdragen aan het bijscholen en corrigeren van eerdere misvattingen binnen de wetenschappelijke gemeenschap, het zou de drugswetgeving kunnen beïnvloeden en, nog belangrijker, nieuwe behandelingen kunnen bieden aan patiënten bij wie anders niets werkt.
[1] Tupper, K. W., Wood, E., Yensen, R., & Johnson, M. W. (2015). Psychedelic medicine: a re-emerging therapeutic paradigm. Canadian Medical Association Journal, doi: 10.1503/cmaj.141124.
[2] Abraham, H. D., Aldridge, A. M., & Gogia, P. (1996). The psychopharmacology of hallucinogens. Neuropsychopharmacology, 14(4), 285-298.
[3] Halpern, J. H., & Pope, H. G. (2003). Hallucinogen persisting perception disorder: what do we know after 50 years? Drug and alcohol dependence, 69(2), 109-119.